| |
[Bayle, Pierre]
BAYLE (Pierre), leeraar in de wijsbegeerte, in de geschiedenis en letterkundige, geb. 18 Nov. 1647 te Carla, een stadje in het zuiden van Frankrijk, overl. te Rotterdam 28 Dec. 1706; zoon van Jean Bayle, hervormd predikant, en Jeanne de Bruguière. Zijn eerste opvoeding werd zeer verwaarloosd. Hij bleef tot zijn 19e jaar in de ouderlijke woning en ontving van zijn vader oppervlakkig onderricht in de klassieke talen. Zijn vrijen tijd besteedde hij aan het lezen van alle boeken, die hij bemachtigen kon. In Febr. 1666 bezocht hij de protestantsche academie van Puylaurens, alwaar hij zich, overwerkte en daardoor, genoodzaakt was zijne studies te onderbreken. Plutarchus, Cicero, Seneca, Erasmus, Montaigne en La Bruyère behoorden weldra tot zijne lievelingsschrijvers. Toen genoemde academie niet langer aan zijne weetgierigheid kon voldoen, vertrok hij (1669) naar de Jezuietenschool van Toulouse. Hoe vreemd het ook lijkt dat een predikant, zijn zoon in eene katholieke inrichting onderwijs liet geven, behoorde dit in die dagen, niettegenstaande het verbod der Synode, geenszins tot de zeldzaamheden. Bayle toonde zich reeds vroeg afkeerig van alle vooroordeel en bestudeerde het katholicisme met belangstelling. 19 Mrt., eene maand na zijn aankomst in Toulouse, ging hij met jeugdig enthousiasme tot de roomsche Kerk over. Lang zou hij echter hierbij geene bevrediging vinden. Bij nadere kennismaking met de katholieke leer stuitte hij op allerlei moeilijkheden en reeds een jaar later, 21 Aug. 1670, keerde hij, tot vreugde zijner familie, tot de hervormde Kerk terug. Hoewel van korten duur, is deze periode van geloofsveranderingen niet zonder belang, aan- | |
| |
gezien het feitelijk de eenige groote crisis in Bayle's gedachtenleven is
geweest. Zijn wederovergang tot het protestantisme had hem de gevaarlijke qualificatie van ‘relaps’ berokkend, hetgeen hem een rustig verblijf in het vaderland voor goed onmogelijk maakte. Hij achtte het dan ook veiliger zoo spoedig mogelijk naar Genève te vertrekken (2 Sept. 1670), waar hij zich aan de universiteit als theologisch student liet inschrijven. Tevens verdiepte hij er zich onder leiding van den bekenden hoogleeraar Robert Chouet in de cartesiaansche wijsbegeerte. Hij zeide echter spoedig de godgeleerdheid vaarwel, daar hij zich bewust werd alle roeping voor het predikambt te missen. Om in zijn onderhoud te voorzien, werd hij gouverneur bij eene familie te Genève, vervolgens bij graaf Dhona in Coppet, alwaar hij van 1672-1674 vertoefde, daarna in Rouaan en eindelijk in de stad zijner droomen: Parijs. Zijne betrekking bij twee lastige leerlingen liet hem echter niet den noodigen tijd voor zijne studies en daardoor werd zijn verblijf te dier stede eene teleurstelling. Op aanraden en door bemiddeling van zijn vriend Jacques Basnage en zijn lateren vijand Pierre Jurieu, solliciteerde hij naar een professoraat in de wijsbegeerte aan de protestantsche academie van Sédan. Hij zegevierde over zijne mededingers en hield 11 Nov. 1675 zijne intree-rede. Bayle begon vol moed zijne nieuwe loopbaan. Hij bereidde zijne colleges met groote zorg voor en legde zich in den weinigen vrijen tijd, die zijn werkkring hem toeliet; met meer ijver dan ooit op de studie toe. Hij streefde er vooral naar wat meer systeem te brengen in de uitgebreide kennis, die hij gedurende zijne leerjaren vergaard had, en trachtte zijn stijl te verbeteren door zooveel mogelijk wat hij noemde: ‘les troupes tumultuaires’ van zijne gedachten te ordenen. In
deze jaren publiceerde hij eenige bedenkingen tegen P. Poiret's Cogitationes rationales de Deo, anima et malo en een satiriek pleidooi voor den hertog van Luxemburg, die beschuldigd was een verbond met den duivel te hebben gesloten. In eene Dissertation sur l'Essence des Corps verdedigde hij het cartesianisme tegen de aanvallen van den Jezuietenpater de Valois. Bayle's positie was echter als ‘relaps’ verre van veilig. Reeds dacht hij er over naar Holland te reizen om te zien, of hij daar mettertijd eene geschikte schuilplaats zou kunnen vinden, toen Lodewijk XIV zijne plannen voorkwam en 9 Juli 1681 de protestantsche academie van Sédan, die hem sinds lang een doorn in het oog was, liet sluiten, waardoor Bayle ambteloos werd. Gelukkig wist een zijner jeugdige bewonderaars, de Hollander van Zoelen, belangstelling voor Bayle op te wekken bij zijn neef, den invloedrijken rotterdamschen regent Paets. Door diens toedoen werd Bayle tot leeraar in de wijsbegeerte en de geschiedenis aan de illustre school van Rotterdam benoemd. 5 Dec. 1681 aanvaardde hij zijne nieuwe betrekking. Er was eene jaarwedde van 315 gulden aan verbonden, die weldra ‘in consideratie vande goede diensten omtrent de jeught’ tot 500 vermeerderd werd. Pierre Jurieu, die reeds in Sédan zijn ambtgenoot was geweest, werd tegelijk met hem aan deze inrichting verbonden als leeraar in de godgeleerdheid. Ten onrechte wordt steeds beweerd, dat de illustre school van Rotterdam door Paets voor Bayle en Jurieu werd opgericht. De eigenlijke stichter dezer instelling was Jan van den Bosch (Sylvius), rector van de erasmiaansche school. Deze leeraar had reeds eenige maanden vóór de aankomst der beide geleerden vergunning gekregen tot het
geven van een openbaren cursus
| |
| |
in de rechtswetenschappen, waartoe een lokaal voor hem beschikbaar werd gesteld. Dit was het begin der illustre school die, toen Sylvius de twee fransche geleerden tot collega's kreeg, eene grootere uitbreiding en vermaardheid verwierf. In Frankrijk had Bayle het onzeker en angstig bestaan van een ketter geleden; in Holland, te midden der strijdlustige theologen, zou hij bemerken, dat men ook nog een ‘kettersche ketter’ kan zijn. Reeds toen hij in 1682 de pen opvatte om het publiek gerust te stellen ten opzichte van de komeet, die in 1680 zulk eene algemeene beroering had teweeggebracht, geraakte hij bij sommige rechtzinnigen in reuk van ketterij. Balthasar Bekker heeft in zijn Ondersoek Van de Betekeninge der Kometen (1686) en Graevius in zijn Oratio de Cometis (1681) een zelfde doel beoogd, doch Bayle's boek maakte den grootsten opgang. Het voornaamste argument, waarmee hij tegen dit bijgeloof te velde trok, luidt aldus: God bedient zich alleen van wonderen om de menschen te verbeteren. Aangezien in de oudheid het geloof, aan kometen verbonden, de heidenen sterkte in hunne afgoderij en hen dus slechter in plaats van beter maakte, kunnen zij niet als goddelijke voorteekens beschouwd worden. Nooit heeft Bayle aan de verzoeking kunnen weerstaan om, wanneer hij met een bepaald onderwerp bezig was, op allerlei zijpaden af te dwalen. Ook in dit boek raakten kometen en bijgeloof weldra op den achtergrond en verviel hij in uitgebreide betoogen over den weinigen invloed, dien godsdienstige overtuigingen op een zedelijken levenswandel uitoefenen. Moraal en godsdienst staan onafhankelijk naast elkaar; getuige ettelijke voorbeelden van zedelooze geloovigen en brave vrijdenkers. Vier maanden later maakte hij zich voor
het protestantisme verdienstelijk door eene in levendigen stijl geschreven en zeer onbevooroordeelde wederlegging van de Geschiedenis van het Calvinisme van den Jezuiet Maimbourg. Dit werk is evenals het vorige in hoofdzaak een pleidooi voor de verdraagzaamheid. In 1682 is er een oogenblik sprake geweest van een huwelijk tusschen Pierre Bayle en mej. Dumoulin. Hoewel Bayle zijne geschriften meestentijds anoniem publiceerde, herkende men den schrijver steeds aan den onderhoudenden schrijftrant en den oorspronkelijken inhoud zijner werken. Zijn naam kreeg dan ook spoedig, zoowel in Nederland als in het buitenland, eene algemeene vermaardheid. Nederland is hem het eerste populairwetenschappelijke tijdschrift verschuldigd: Les Nouvelles de la République des Lettres, dat hij vanaf 1684 maandelijks uitgaf en waarin hij van een onpartijdig, doch streng kritisch standpunt de nieuw uitgekomen boeken besprak en een overzicht gaf van de meest verschillende gebeurtenissen. Toen hij in 1687 om gezondheidsredenen de redactie van dit maandschrift moest nederleggen, werd het onder den naam van Histoire des Ouvrages des Savanis door Basnage de Bauval voortgezet. In 1684 bood de academie van Franeker Bayle een leerstoel aan. Hoewel de daaraan verbonden jaarwedde ruimer was dan hetgeen hij te Rotterdam genoot, bedankte hij, uit vrees dat deze betrekking hem geen tijd genoeg voor eigen studie zou laten. Toen zijn oudste broeder in 1685 in Frankrijk een slachtoffer der onverdraagzaamheid werd, maakte de gemoedelijk kritische toon, waarin Bayle gewoon was zijne gedachten uiteen te zetten, plaats voor een heftige verontwaardiging. In zijn pamflet: Ce que c'est que la France Toute catholique sous le règne de Louis Le
Grand, hekelt hij in scherpe bewoordingen de vervolgingszucht van de katholieke Kerk en
| |
| |
den fanatieken Koning. Hierop volgde weldra uit zijne rustelooze pen het vermaarde Commentaire philosophique, waarin hij aantoonde, dat niets afschuwelijker en nutteloozer is dan gedwongen bekeeringen. Dit geschrift bevat tevens zijne gewaagde stelling over ‘de rechten van het dwalende geweten’, waarmee hij bedoelt, dat eene dwaling te goeder trouw iemand niet als zonde toegerekend mag worden. Bayle heeft steeds ontkend, dat hij de schrijver van het Commentaire was. Toen hij in een nieuw geschrift de calvinisten voorhield, dat de terechtstelling van Servet hun het recht ontnam de katholieken voor hunne onverdraagzaamheid te laken, geraakte hij slaags met Jurieu. Deze geestdrijver, die een ieder, die geen geloof sloeg aan zijne buitensporige profetieën, een ‘ketter’ schold en zijn leven polemiseerend doorbracht, ergerde zich reeds geruimen tijd aan het zelfstandig optreden en de verdraagzaamheid van zijn collega. Weldra zocht en vond hij gelegenheid hem ten val te brengen. In 1690 verscheen anoniem een Avis important aux Refugiés sur leur prochain retour en France. Donné pour étrennes à l'un d'eux. Hierin werden Jurieu's voorspellingen bespot en de refugié's gelaakt voor hun oproerigen geest, die de oorzaak zou geweest zijn van de vervolgingen, waaraan zij waren blootgesteld. Jurieu vermoedde, dat Bayle de schrijver van dit pamflet was, en wachtte op een gunstig oogenblik om hem aan de kaak te stellen. Hierbij kwam, dat Bayle, ten genoege van zijn vriend Minutoli, zoo onhandig was een, door een zwitsersch koopman geschreven, uiterst fantastisch ontwerp voor het tot stand brengen van den algemeenen vrede, in Holland te verbreiden. Dit, in verband met het
Avis, deed voor Jurieu's verhitte verbeelding plotseling het spooksel eener reuzensamenzwering opdoemen, waarvan Bayle, als handlanger van Lodewijk XIV, de kern zou uitmaken, en hij aarzelde niet langer om zijn vroegeren vriend openlijk van verraad aan Kerk en Staat te betichten. Hoewel het beruchte Avis onder Bayle's complete werken is opgenomen, is nooit afdoende bewezen, dat hij er de schrijver van is. Deze beschuldiging gaf aanleiding tot eene eindelooze polemiek. Beide tegenstanders beriepen zich op de vroedschap. Deze toonde zich onpartijdig en verbood zoowel Bayle als Jurieu eenig geschrift in deze zaak te publiceeren zonder het vooraf aan het oordeel van den pensionaris der stad te onderwerpen. Jurieu stoorde zich in 't minst niet aan dit verbod en zoo werd de vredelievende Bayle gedwongen zich in eene reeks geschriften tegen hem en zijne aanhangers te verdedigen. Gédéon Huet en Basnage de Bauval schaarden zich aan de zijde van Bayle. Met eene doorzetting, eene betere zaak waardig, wendde Jurieu zich vervolgens tot de kerkelijke overheid. Doch toen ook deze zich onpartijdig toonde en de waalsche kerkeraad hem gelegenheid gaf zich in een openbaar debat met zijn vijand te meten, trok hij zich aarzelend terug. In Oct. 1693 liet Willem III eenige republikeinsche leden der vroedschap vervangen door prinsgezinden en dit deed Bayle's kans keeren. Deze partij was n.l. reeds te zijnen opzichte vooringenomen door de groote vereering, welke de hun vijandig gezinde Paets hem indertijd had toegedragen. Bovendien slaagde Jurieu met zijne verdachtmaking beter bij de nederlandsche dan bij de fransche predikanten. Toen dezen de magistraten van Bayle's ketterijen op de hoogte stelden, achtte de nieuw geconstitueerde vroedschap het raadzamer Bayle
van zijn ambt te ontzetten ‘dan dat de jeught pericul soude lopen van misleyd te werden’. Dit geschiedde 30 Oct. 1693. Hij verdroeg den hem
| |
| |
aangedanen smaad met gelatenheid. Zijne eenvoudige leefwijze stelde hem in staat van de opbrengst zijner boeken te leven en nu hij zonder betrekking was, kon hij zijn meerderen vrijen tijd besteden aan het standaardwerk, waaraan hij sedert eenige jaren arbeidde en dat zijn naam onsterfelijk zou maken, n.l. de Dictionnaire historique et critique. Reeds in 1695 zag het eerste deel het licht. Hoewel Bayle met groote voorzichtigheid en scherpe kritiek de bronnen voor deze verzameling biografieën gekozen had, ligt, uit een historisch oogpunt beschouwd, de groote waarde van zijne encyclopedie niet zoozeer in de levensbeschrijvingen van bekende lieden zelf dan wel in de aanteekeningen, die hij aan elk artikel toevoegt en waarin hij vrijen teugel laat aan zijn oorspronkelijk oordeel over alle mogelijke personen en richtingen. Ook hier bleef hij getrouw aan zijne zinspreuk om ‘niets onwaars te zeggen en al wat waar is te durven uitspreken’. De Dictionnaire, het eenige werk, dat hij niet anoniem gepubliceerd heeft, bezorgde hem eene nieuwe reeks onaangenaamheden. Jurieu verzamelde met gretigheid alle fransche en hollandsche geschriften, waarin Bayle, naar aanleiding van sommige uitlatingen in zijne encyclopedie (zie bijv. de aanteekeningen bij de artikels Pyrrhon en David) voor een sociniaan, een scepticus, een ongodist enz. enz. werd uitgemaakt. De waalsche kerkeraad, die door den hardnekkigen predikant gedwongen werd om ook over de Dictionnaire een oordeel te vellen, toonde zich als immer zeer gematigd en nam genoegen met de ophelderingen, die Bayle gaf, en met de wijzigingen, die hij in den tekst beloofde aan te brengen. In 1704 gaf Bayle nog een onderhoudend boek uit: Réponse aux Questions d'un
provincial, waarin hij zonder veel systeem verschillende letterkundige en historische bijzonderheden behandelde. Gedurende zijne laatste levensjaren polemiseerde hij met de remonstranten Jean le Clerc (Clericus) en Jaquelot o.a. over de verhouding van het geloof tot de rede. Hij overleed op 59-jarigen leeftijd te midden van zijn arbeid. Zijn dood werd veroorzaakt door eene borstkwaal, waaraan hij sinds jaren lijdende was.
De oordeelen over Bayle's beteekenis als wijsgeer zijn zeer verschillend. Meestal wordt hij op één lijn gesteld hetzij met Montaigne, hetzij met Voltaire en de Encyclopedisten. Toch is er een groot onderscheid tusschen het ‘Que sais-je?’ van den gemakzuchtigen schrijver der Essais en het ‘Que savez-vous?’, dat Bayle als apostel der verdraagzaamheid den strijdenden theologen toeroept. Wat zijne overeenkomst met Voltaire en de Encyclopedisten betreft, deze is zéér groot, wanneer wij denken aan den kritischen geest, de onafhankelijkheid van oordeel en den afschuw voor godsdienstig fanatisme, die deze wijsgeeren zoozeer gekenmerkt heeft. Er is echter een essentiëel verschil tusschen Bayle en de filosofen der 18e eeuw. Waar bij deze laatsten de almacht der rede tot een dogma verheven werd, berust Bayle's geheele theorie der verdraagzaamheid op zijne minachting voor het menschelijk verstand ten opzichte van het geloof. Is Bayle een scepticus? Dikwijls is deze vraag bevestigend beantwoord. Maar heeft men het recht een geleerde als hij, die 14 uur per dag arbeidde, voor wien het verzamelen van uitgebreide kennis op alle mogelijk gebied eene levensbehoefte was en die ver van zijn vaderland een nederig bestaan lijdde, liever dan het protestantisme te verzaken, tot de sceptici te rekenen? Op het gebied der theologie is hij voorzeker een twijfelaar, niet echter waar het zijn geloof betreft aan het bestaan der godheid, dat hem nooit heeft
| |
| |
verlaten. Het oordeel van vele zijner tijdgenooten en ook van latere critici is dikwijls hard geweest te zijnen opzichte en hij is herhaaldelijk van ‘ongodisterij’ beschuldigd.
Zijne voornaamste werken zijn: Lettre à M.L.A.D.C., docteur de Sorbonne; où il est prouvé par plusieurs raisons tirées de la Philosophie et de la Théologie, que les Comètes ne sont point le présage d'aucun malheur. Avec plusieurs réflexions morales et politiques et plusieurs observations historiques et la réfutation de quelques erreurs populaires (Cologne, in werkelijkheid Rott., 1682); 2e zeer vermeerderde uitgave in 1683 onder den titel van: Pensées diverses, écrites à un Docteur de Sorbonne, à l'occasion de la comète qui parut au mois de décembre 1680. Critique générale de l'Histoire du Calvinisme de M. Maimbourg (Ville-franche, in werkelijkh. Amst., 1682); Nouvelles de la République des Lettres (Amst. 1684-1687); Ce que c'est que la France Toute Catholique sous le règne de Louis Le Grand (Amst. 1686); Commentaire philosophique sur ces paroles de J.-C; Contrains les d'entrer: où l'on prouve par plusieurs raisons démonstratives qu'il n'y a rien de plus abominable que de faire des conversions par la contrainte, et où l'on réfute tous les sophismes des Convertisseurs à contrainte, et l'apologie que Saint Augustin a faite des persécutions. Traduit de l'Anglais du sieur Jean Fox de Bruggs par M.J.F.A. Cantorbéry (Amst. 1686); Dictionnaire historique et critique (Rott. 1697); Oeuvres Diverses (La Haye 1727 en 1737). Zie voor een volledige bibliographie het hieronder vermelde werk van J. Delvolve. Zijn door L. Ferdinand geschilderd portret is door G.E. Petit e.a. gegraveerd.
Zie over hem: Desmaizeaux, Vie de M. Bayle; Feuerbach, P. Bayle, seine Verdienste für die Geschichte der Philosophie (Anspach 1838); Sayous, Hist. de la litt. française à l'étranger depuis le commencement du XVIIe siècle (Paris en Genève 1853); Haag, La France Protestante i.v.; Franck Puaux, Les Précurseurs francais de la Tolérance au XVIIIe siècle (Paris 1881); Sainte-Beuve, Portraits litt.; Brunetière Etudes crltiques 5e série (Paris 1893); Faguet, Etudes litt., le XVIIIe siècle (Paris 1898); Larousse, Grand Dict. Universel; H.J. Koenen, Gesch. v.d. vestiging en den invl. der Fransche vluchtel. in Nederl. (Leiden 1846); J.B. Kan, De Ill. school te Rott. in Rott. Jaarb. 1888; Cazes, Pierre Bayle, sa vie, son influence, son oeuvre (Paris 1905) en vooral Delvolve, Religion, critique et philosophie positive chez Pierre Bayle (Paris 1906).
Serrurier |
|