[Ballot, Christophorus Henricus Didericus]
BALLOT (Christophorus Henricus Didericus), geb. te Iserlohn, graafschap Mark, 16 Jan. 1741, gest. te Middelburg 20 Aug. 1797, zoon van Johan Stephan Simeon B. en Maria Anna Visser, werd in 1764 ingeschreven als stud. theol. te Utrecht en 5 Mrt 1765 praeparatoir geëxamineerd bij de classis van Utrecht. Als predikant werd hij beroepen 13 Oct. d.a.v. naar Otterloo (bev. 2 Mrt 1766), 's Heer Arendskerke 22 Juli 1771 (bev. 13 Oct.), Sluis 15 Aug. 1774 (bev. 11 Dec.) en Middelburg 29 Oct. 1775 (bev. 24 Dec.) Hij maakte zich hier bekend als beoefenaar der natuurkunde (gedrukte toespraken van hem bij de oprichting in 1785 en overbrenging in 1787 van het Natuurkundig gezelschap der Dames zijn in de bibl. van het Zeeuwsch Gen.); toen hij, 21 Mei 1788 beroepen naar Haarlem, daarvoor bedankte, benoemde de middelburgsche magistraat hem dan ook Juni d.a.v. aan de illustre school tot ‘professor philosophiae, imprimis physicae experimentalis,’ welk ambt hij 13 Mei 1789 aanvaardde met eene Oratio de physices studio, christiano, pietatem virtutemque colente etc. (Midd. 1789), vertaald door wellicht zijn broeder J.S.S. Ballot Jr. (Midd. 1790). Tot ambtgenoot in de wis-, natuur- en sterrekunde had hij J.P. Fokker. ‘Was de godgeleerdheid’ - zegt zijn levensbeschrijver in de Boekzaal - ‘zijne hoofdbezigheid, de wis- en natuurkunde was (slechts) zijne uitspanning.’ Niet later dan 1795 is zijn salaris als hoogleeraar in de stadsrekeningen verantwoord. Een brief van hem van 6 Sept. 1788 is op het Zeeuwsch Gen.; zijn portret is beschreven in de Zelandia illustrata I, (Midd. 1879) 291. Hij is gehuwd geweest met Barbaravander Aa (1749-1780) en Anna Petronella Buys
(geb. 1755) en liet twee onmondige zonen na, waarvan Antonie Jacobus volgt. Zijne weduwe vertrok in 1800 naar Rotterdam en stierf in 1829.
Zie: Boekzaal 1788 I, 709 II, 425-26; van der Baan, Kerk. gesch. van de herv. gem. te 's Heerarendskerke en Baarsdorp (Goes 1867). 25-28; Nagtglas, Levensber. I, (Midd. 1890) 19-20; Kesteloo, de Stadsrek. van Middelburg IX (ald. 1902) 117, 125 en Visscher en van Langeraad, Het prot. Vaderland I (1904) 300-301.
de Waard