van der Heyden, 157). De gemeente te Leeuwarden heeft hem in 1580 ter leen gevraagd om te helpen de gereformeerde kerk aldaar te organiseeren. Op de reis uit Antwerpen keerde hij te Amsterdam of te Balk terug, wegens oneenigheid in Friesland met de doopsgezinden. Op den terugweg over Amsterdam en Leiden werd hij in de laatstgenoemde stad uitgenoodigd om te helpen, de twisten, die de gemeente aldaar beroerden, te beslechten. Zijn persoonlijk einvloed kon echter op den duur den vrede niet herstellen. Hij werd te Leiden hierna in 1581 beroepen, in 1584 voor de tweede maal. Onmiddellijk werd hij er predikant, nadat hij 20 Aug. 1585 voor de laatste maal te Antwerpen had gepreekt, enkele dagen nadat de stad door Parma was ingenomen. Op 30 Sept. 1585 werd hij in het Album Studiosorum te Leiden ingeschreven. Ruim anderhalf jaar heeft hij de gemeente van Leiden gediend.
Was Balck te Leiden reeds in 1580 met Coolhaes in aanraking gekomen, toen hij in 1581 als assessor de Nationale Synode te Middelburg (30 Mei-21 Juni) bijwoonde, bleek zijn gematigd oordeel over dezen: hij kon niet medegaan met het vonnis der Synode, over hem geveld, en heeft daarom dit en de Acta niet willen onderteekenen. Ook door anderen werd deze houding ten zeerste berispt; Hendrik van den Corput bijv. schreef 20 Aug. 1581: ‘hij sal nyet hchtelick wederom ad Synodum gesonden worden’ (vergel.: H.Q. Janssen, Kerkherv. in Vlaanderen I, 65, 67 v., 263 v.; II, 68). Op de vergadering werd hij aangewezen om van Antwerpen uit Mechelen te bedienen en werd hem opgedragen ‘een Corpus disciplinae ofte kerckenordenynghe, om der Overheyt ghepresenteert te worden’, met anderen samen te stellen; dit werk is ‘geapprobeert ende last gegeven den generalen staten te presenteren ende te bidden dat syt sancieren’ (F.L. Rutgers Acta, 351, 353, 356, 362, 364, 636, 372, 432; Werken Marnix-Vereeniging, Serie III, dl. II, 161).
Nadat Balck anderhalf jaar te Leiden had gestaan (Sept. 1585 tot ongeveer Mei 1587), verhuisde hij naar zijn geboortestreek en stond te Leeuwarden tot 31 Oct. 1589 (Kerkel. Handboek 1911, 164 geeft foutief op: 1581-1589), toen hij op zijn verzoek ontslagen werd. Zijne akte van ontslag is in het Archief voor Kerkgesch. (1903, 400 v.) afgedrukt. Balck toont zich overal een gereformeerde van de oudste soort, die het met zijn ruimen blik niet te best kon vinden met degenen, die aan de kerkelijke organisatie alles, ook den vrede en de vrijheid, opofferden. De Synode van Friesland benoemde in 1588 Balck en twee anderen om de zaak van Hero Heynes Frisius, predikant te Dongjum vroeger te Tjummarum ‘tot goede expeditie bij denn Hove tho bevorderenn’. De Synode van Mei 1589 besloot aan den kerkeraad te Leeuwarden met het oog op de geschillen ‘guede vorsichticheyt’ aan te bevelen, ten einde er niet ‘wederom’ zulk een twist zou ontstaan (Visscher en van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland in voce; zie verder Reitsma en van Veen, Acta VI 38, 40, 42).
Uit Leeuwarden verhuisde hij eerst naar Amsterdam en vertrok daarna naar Dantzig, van waar uit hij brieven heeft gezonden, gedateerd 12 en 29 Dec. 1590 en 17 Aug. 1591, die aanleiding gaven tot eene hoogst belangrijke correspondentie met den kerkeraad te Londen. De pogingen in het belang der hollandsche gemeente aldaar, zelfs met de tusschenkomst der engelsche Koningin,