[Baerland, Mr. Michiel van (1)]
BAERLAND (Mr. Michiel van) (1), of Baarland, geb. te Goes ± 1577, gest. aldaar 30 Jan. 1629, begr. 2 Febr., zoon van Jan Mattheussen van B. en N. Oostdyck en neef van den voorgaande, is wellicht de Michiel Barlandus, die op 18-jarigen leeftijd 1 Nov. 1595 te Leiden werd ingeschreven als stud. litt. Na te Goes 21 Febr. 1601 te zijn ondertrouwd met jkvr. Jacquemina van Banchem, j.d. van 's Gravenhage, tweelingdochter van Jan van Banchem, raadsheer in den Hoogen Raad, en Adriana of Anna van Ruyven, werd hij te Goes schepen 24 Juni 1605 en opnieuw 24 Juni 1606, in 1607 voor twee jaren commissaris van het landrecht en wederom schepen 24 Juni 1609. Niet lang daarna werd hij baljuw, doch ‘mits eenige procedures jegens hem voor den hove van Holland hangende’, bij acte van prins Maurits van 10 Apr. 1610 slechts bij provisie aangesteld; 31 Mei 1610 kreeg hij stem èn als baljuw èn als schepen, waartoe hij 24 Juni 1610 wederom werd gekozen. Definitief baljuw werd hij 23 Apr. 1611, wanneer hem tevens commissie wordt verleend als superintendent van Z.-Beveland, 23 Mei den eed doende en de praerogatieven en voordeelen van zijne voorzaten verkrijgende. Na den dood zijner vrouw (begr. 1 Nov. 1607), uit wie hij een zoon Johan had (zie boven), trouwde hij te Goes opnieuw (19 Oct. 1611) met Maria Cornelisse Mattheyssen of Maria van Campen, van Goes, dochter van Cornelis Matthijs van Campen of Cornelis Stapel van Campen. Als anderen van zijn geslacht geheim aanhanger van den r.k. godsdienst, trad hij in 1612 en 1613 tegen de predikanten Lansbergen op. Wegens ziekte werd hem 21 Febr. 1627 een onderschout ter zijde gesteld.
Zie: Navorscher XVI (1866) 93, 217; XXIV (1874) 178, 179; J. van der Baan in Archief Zeeuwsch Genootschap VII (1869) 208; Reitsma en van Veen, Acta V, 116, 117, 121, 136, 139; Zelandia ill. 4e verv. (1905) 38.
de Waard