Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 194]
| |
Cornelia Jurriana van der Leithen: Hij was door hetgeen hij van den watersnood van 1825 gezien had zoozeer geneigd geworden om bij den waterstaat te dienen, dat hij, hoewel aan het athenaeum te Deventer studee-rende en te oud om nog cadet aan de militaire academie te kunnen worden, zich in 1830 aan-meldde als een dergenen, die volgens een Koninklijk Besluit uit den tijd der oprichting van de militaire academie in 1828 bij den Waterstaat konden benoemd worden, zonder van die academie afkomstig te zijn. Hij werd 5 Oct. 1830 tot opzichter benoemd, en was tot 1 Apr. 1832 te Almelo, vervolgens te Zwolle in dienst, meestal bij opnemingen of bij het houden van toezicht op de uitvoering van werken. In 1838 werd hij toegelaten tot het doen van examen voor aspirantingenieur, en hij slaagde hier-in, zoodat hij 15 Juli 1838 benoemd werd. Hij werd te 's Gravenhage geplaatst en legde onder den ingenieur Greve een schelpweg van Katen-drecht naar Numansdorp aan, later in een grind-weg veranderd. Met 1 Dec. 1839 werd hij aan de commissie voor de droogmaking van het Haar-lemmermeer toegevoegd; hij diende er achtereen-volgens onder de ingenieurs Conrad en Beijerinck. Met 1 Sept. 1842 werd hij naar Overijsel, ter stand-plaats Zwolle, verplaatst en belast met het maken van plannen voor kanalen. Van 1 Apr. 1843 - 1 Apr. 1845 en van 1 Apr. 1849 - 1 Apr. 1855 was hij ingenieur in het noordelijk arrondissement van Overijsel, in de eerste periode ter standplaats Zwolle, in de tweede ter standplaats Kampen. Van 1 Jun. 1845 - 1 Jul. 1848 was hij met verlof en in dienst van de Overijselsche Spoorwegmaatschappij. Van laatstgenoemden datum tot 1 Apr. 1849 was hij bij den algemeenen dienst te 's Gravenhage werkzaam. Met 1 Apr. 1855 werd hij arrondissements-ingenieur te 's Gravenhage, tot zijne benoeming tot hoofdingenieur. Reeds in Oct. 1856 werd hij tot lid van het bestuur van het Kon. Inst. van Ingenieurs gekozen, en dit bleef hij tot Juli 1865. In Dec. 1856 werd hij tot secretaris eener commissie tot onderzoek van klachten over de beteugeling der killen in de Biesbosch en over de verhooging van den waterstand in de Waal bij St. Andries benoemd, zij bracht in 1858 rapport uit. Toen er in Sept. 1859 een vacature van hoofdingenieur in Zeeland was, en Augier aan de beurt van bevordering tot dien rang was, verzocht hij voor deze bevordering niet in aanmerking te komen. Hij werd 1 Mei 1866 hoofdingenieur in Zuid-Holland en bleef te 's Gravenhage wonen, 1 Juli 1874 op verzoek eervol ontslagen. Augier was een beminnelijk, zachtmoedig man, voor wien zijn onderhoorigen alles deden. Wegens zijn bijzonder grooten ijver werden hem meer commissiën opgedragen dan aan zijn capaciteiten geëvenredigd was. Hij zette zich na zijn ontslag te Kampen neder, in 1888 ging hij te 's Gravenhage wonen. Hij huwde 27 Aug. 1845 F. Koumans Smeding, die 27 Aug. 1848 overleed. Hij had geen kinderen. Ramaer |
|