door graaf Johan tot luthersch predikant aangesteld te Bingum. Van dáár uit stak hij dikwijsde Eems over ten dienste der hervorming in Groningen. Geen wonder, dat hij aanstonds na de reductie predikant werd in eene der aanzienlijkste plaatsen dezer provincie: Appingadam, te meer daar hij te Leiden gestudeerd had (ingeschreven 19 October 1593 als: Rudolphus Artopreus Emdanus). De eerste Synode te Groningen in Juli 1595 droeg hem reeds een post van vertrouwen op. Ook de derde woonde hij bij in April 1597. Eerst stond hij te Delfzijl, vanwaar hij verhuisde naar Franeker, ontzet 1618, weder naar Delfzijl 1619, te Dokkum 1634. De Synode van Juli 1601 te Bolsward verkoos hem tot haren voorzitter; hij was toen predikant te Franeker. Uit de Acta der Synode van Juni 1602 blijkt dat hij legerpredikant is geweest gedurende den voorzomer, maar dat hij noodzakelijk weer naar Franeker moest, ‘als daer zijn kenlyckes wackheyt zijns collegae, tijt van pest ende andere’, redenen ook dat hij tot ‘gedeputeerde der Synode’ voor het a.s. jaar is benoemd, bovendien moest hij met Joh. Hilbrandi de besluiten der Synoden van Friesland bijeenzamelen, De Synode te Zevenwouden in Juni 1606 benoemde hem in eene commissie, omdat ‘het raetsaem soude wesen, dat het oude Fundamentboek van Menno Simons wederom visitiert, conferiert ende herdruckt muchte worden, dat het met het anderde ende derde Fund.bouck van denselfden autoer oversien worde, annoterende de verandering und tegenstrydicheyt’ enz. Artopaeus en dr. Henricus Antonides moesten met het oog daarop de noodige aanteekeningen maken. In 1610 moest echter de Synode, toen te Harlingen bijeen, verzoeken, ‘dat hen wille believen met deser arbeit voort te faren’.
Voorzitter is hij weer van de Synoden van 1609 en 1613; hij is ook op die van 1611 aanwezig. Hij was in 1609 als predikant te Amsterdam en later als hoogleeraar te Franeker beroepen, maar hij sloeg beide aanbiedingen af. Van 1614 tot 1618 is hij beschuldigde. Wel wordt hij in dit jaar van ‘simonia’ vrijgesproken, maar hij werd ten slotte in 1618 afgezet en zijn protest daartegen droeg geen vrucht. Wanneer wij nu Artopaeus terugvinden te Delfzijl, wordt den Gedep. der Synode te Groningen in Juni 1619 gelast wordt ‘tho letten up die testimonia Artopaei’. Eindelijk verhuisd naar Dokkum, stierf hij in 1642.
Zie: J. Wtenbogaert, Kerckelijcke historie (Rott. 1647) 403 v.v.; Reitsma en van Veen, Acta VI en VII, zie register; T.A. Romein, Naaml. der pred. in Friesl. 228, 452; S.D. van Veen, Aanvull. en verbeter. op dit werk (Leeuw. 1892) 26, 58; Kerkel. Handboek 1911, Bijl., 147, 151; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert (Amst. 1874) 304.
Knipscheer