| |
[Arentsz, Jan]
ARENTSZ. (Jan), Aertsz. of Johannes Arnoldi, geb. te Alkmaar, gest. 28 Aug. 1573 aldaar tijdens het beleg door de Spanjaarden, is een der voornaamste bevorderaars geweest van de Hervorming in de noordelijke Nederlanden. Hij was van eenvoudige afkomst en aanvankelijk dan ook bestemd om een ambacht te leeren: het mandemaken, waarom hij dan ook dikwijls Jan de mandemaecker of de corfmaecker wordt genoemd. Door zijn patroon Albert Gerritsz., een aanhanger van de reformatie, kwam hij in aanraking met de nieuwe leer en werd ervoor gewonnen. Na eenigen tijd het onderwijs te hebben genoten van Cornelis Cooltuyn, den bekenden hervormingsgezinden pastoor van een van Alkmaars kerken, zeide hij zijn handwerk vaarwel en gaf zich voortaan geheel aan de verbreiding der reformatorische denkbeelden. Weldra kreeg hij een niet onaanzienlijken aanhang, zóó zelfs dat Elbert Huik, een der pastoors, het begon te gevoelen in de vermindering zijner inkomsten en zon op middelen om zich van Jan Arentsz te ontdoen. En met goed gevolg: want, zich niet langer veilig ziend, besloot deze, in het begin van 1566, de stad te verlaten. Hij ging toen naar ‘Campen’, hetzij daarmee bedoeld is, zooals Borger wil, de stad in Overijsel, 't zij, gelijk Rogge meent, een plaatsje in 't Pewsumeramt in Oostfriesland, waar hij ook 20 Nov. 1571 heeft gepreekt. Vermoedelijk heeft hij echter toen niet veel meer gedaan dan daarheen zijn vrouw en kinderen in veiligheid brengen, want spoedig is hij alweer in Noord-Holland terug, en nu vinden we hem in den loop van den zomer van dat jaar op de meest verschillende plaatsen als voorganger in de hagepreeken, meestal vergezeld van zijn vrienden Dirk Cater en Reynier Cant, of althans een
van deze beiden. Zoo preekt hij, nadat hij op 8 Juli de vergadering heeft gepraesideerd even buiten de muren van Amsterdam, waarin tot invoering van de openlijke prediking was besloten, 14 Juli nabij Hoorn, dezelfde week nog in de omgeving van Enkhuizen, 21 Juli bij Alkmaar, 22 Juli te Overveen bij het huis te Kleef, 28 Juli aan de Ilp, 31 Juli in de onmiddellijke omgeving van Amsterdam, buiten de Haarlemmerpoort, 1 Aug. te Buiksloot, 4 Aug. - na eerst 's morgens tusschen Edam en Monnikendam te zijn opgetreden - weer buiten Amsterdam, eenige dagen later nog eens, 15 Aug. bij Utrecht te Loevenhout, na een paar dagen van te voren ook reeds bij Vredenburg te hebben gepreekt, 18 Aug. onder Edam, 21 Aug. op de Lastaadje (tegenover de Geldersche kade) buiten Amsterdam (over
| |
| |
den doop, met 't oog op de Wederdoopers); telkens voor een zeer groot gehoor. Bij verschillende van die gelegenheden werd eerst aan de overheid een kort, door Jan Arentsz opgesteld, bericht gezonden om haar in te lichten aangaande de voornemens, die men had, en om zijn vreedzame en niet-staatsgevaarlijke bedoelingen te betuigen.
Na afloop van de laatstgenoemde dezer hagepreeken nam zijn leven een geheel anderen loop dan hij zich had voorgesteld. Zijn plan was om naar Zaandam te gaan, maar van de volvoering daarvan kwam niets. Zijn aanhangers te Amsterdam, hoogelijk met zijn welsprekende prediking ingenomen, brachten hem in triomf binnen de stad en bewerkten, dat hij daar voortaan werkzaam bleef als vast predikant. De overheid moest er zich in schikken: eerst dat hij optrad in een particulier huis, 30 Sept. en daarna zelfs - ingevolge een contract, dat ze met de voorstanders der reformatie moest sluiten - dat hij, bijgestaan eerst door één, straks door twee collegas, voorging in de Minnebroeders- of Oude kerk. Intusschen liet hij ook buiten Amsterdam het hervormingswerk niet in den steek. 25 Aug. 1566 preekte hij bij Utrecht buiten de Tolsteegpoort, daarheen gekomen van uit den Haag; in de tweede week van September te Hattem; 21 Sept. te Elburg (waar de overheid hem eervol onthaalde en zelfs toestond in de Minnebroederskerk op te treden); 22 Sept. te Harderwijk; 29 Sept. poogde hij weer te Hattem te preeken, maar nu werd hem dat belet. In October was hij een tijdlang te Haarlem. Toch keerde hij, niettegenstaande al deze reizen, gedurig weer naar Amsterdam terug en bleef zich voortdurend als predikant dier Kerk beschouwen. Hij bleef dat zelfs doen toen hij in 1567, na Alva's komst in de Nederlanden, moest vluchten en zich naar Oost-Friesland begaf. In die ballingschap bleef hij met kracht in 't belang der hervorming in het vaderland werkzaam, zoowel door geld te verzamelen voor den opstand als ook door, zooveel in zijn vermogen was, de naar Oost-Friesland gevluchten op verzoek van Sonoy te bewegen om naar Enkhuizen te gaan en zoodoende die stad weer aan den Prins te brengen. Toen
in 1572 de toestanden in 't vaderland wat gunstiger werden, keerde Jan Arentsz, daarheen terug. Weldra was hij te Alkmaar in dienst, waar hij tot zijn dood is gebleven.
Ofschoon een niet gestudeerd man, was Jan Arentsz een alleszins bekwaam prediker. Petrus Bloccius prijst hem om zijn ijver en zijn gaven zeer. Ook als debater bleek hij niet onbegaafd, toen hij 18 Oct. 1566, tijdens zijn verblijf te Haarlem, bijna een geheelen dag achtereen met een drietal roomsche geestelijken disputeerde (zie: J.J. Dodt van Flensburg, Archief voor Kerkel. en Wereldl. Geschiedenissen inzonderheid van Utrecht I (1838) 297 v.v.). Van zijn denkwijze zich een duidelijk denkbeeld te maken is niet gemakkelijk, en er bestaat dan ook vrij wat verschil over. Voor het vormen van een oordeel komen vooral een tweetal, beide nog onvermelde gebeurtenissen, in aanmerking.
Toen eind 1566 in de amsterdamsche Kerk voor 't eerst het H. Avondmaal zou worden bediend, ondervond dat voornemen niet geringe tegenwerking van de zijde der in die stad woonachtige duitsche, lutherschgezinde kooplieden. Gesteund door eenige - op de gereformeerden natuurlijk ook al niet gestelde - roomsche overheidspersonen, verspreidden zij het gerucht, dat Jan Arentsz en de zijnen in zake dat avondmaal onaannemelijke denkbeelden voorstonden, die gevaarlijk waren voor de rust van het land en alle
| |
| |
kans op hulp van de zijde der duitsche vorsten tegen de Spanjaarden geheel afsneden. Zelfs vroegen zij de overheid 25 Oct. hun in de St. Olofskapel het houden van afzonderlijke samenkomsten toe te staan. Naar aanleiding daarvan heeft toen op een Zondag in November in de Oude kerk de afkondiging plaats gehad - bij monde van Jan Arentsz - dat door de gereformeerden niets werd geleerd, wat streed met de artt. 10 en 13 van de augsburgsche confessie; vermoedelijk wel zooals deze in 1540 was gerevideerd. Niet algemeen werd die zaak goedgekeurd, met name uit Antwerpen kwam ernstig protest. Van de Kerk daar uit werd zelfs, zeer spoedig na het gebeurde, onder leiding van Gaspar van der Heyden een commissie gezonden om te bewijzen, dat men een fout begaan had, en op herstel daarvan aan te dringen. Tot een slotsom kwam men niet. Van der Heyden - in geheel deze zaak zeer kras optredend (cf. Bijdr. en Mededeel. van het Histor. Genootschap XVII (1896) 47, 48) - dreigde zelfs met excommunicatie, en eindelijk werd besloten, dat Amsterdam zich schriftelijk bij Antwerpen zou verantwoorden, maar eer dit geschied was viel Alva beiden - zooals Brandt zegt - ‘met een spaansche excommunicatie op 't lijf’, zoodat beide meeningen onverzoend naast elkaar bleven bestaan.
Het tweede feit, waarop 't aankomt, betreft het aanvankelijk verzet, dat in 1571 de plannen tot het houden van een synode bij Jan Arentsz en zijn collega Pieter Gabrielsz vonden. Toen die Synode in 't najaar te Emden gehouden werd, lieten zij zich daar wel vinden en onderteekenden ook haar acta, zelfs waren ze er toen van der Heyden dankbaar voor, dat hij hen had overgehaald zich niet te onttrekken, maar vóór de vergadering plaats had, hadden ze er ernstig bezwaar tegen. Uit deze feiten maakt Fruin op, dat Jan Arentsz anti-calvinistisch en sterk lutherschgezind is geweest. Houdbaar schijnt deze voorstelling echter niet. Want 1o. toen 15 Dec. 1566 de bovengenoemde voorgenomen avondmaalsviering werkelijk plaats had, is daarvoor door hem een liturgische formule gebruikt, afkomstig van de nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen, die, in stee van den Lutherschen aangenaam te zijn, juist omgekeerd groote verontwaardiging opwekte; 2o. op de tweede particuliere Synode van Noord-Holland, 31 Mrt. 1573 te Alkmaar gehouden, waar Jan Arentsz tot voorzitter werd gekozen, werd eendrachtig besloten door onderteekening instemming te betuigen zoowel met den Heidelbergschen Catechismus als met de Confessio Belgica; 3o. zelfs mannen als Dathenus (cf. Wolters, Reformations- Geschichte der Stadt Wesel (Bonn 1868) 293) en de Brès (cf. van Langeraad, Guido de Bray (Zierikz. 1884) 258 en Bijlage A), onverdachte Calvinisten, namen, evenals trouwens Calvijn in eigen persoon, tegenover de avondmaalsbeschouwing der augsburgsche confessie geheel hetzelfde standpunt in als Jan Arentsz deed.
Andere schrijvers (o.a.F.S. Knipscheer, De invoering en waardeering der Gereformeerde belijdenisschriften in Nederland vóór 1618 (Leiden 1907) 41 v.v.) gaan wel niet zoover Jan Arentsz lutherschgezind te noemen, maar achten hem toch in bijzonderen zin een aanhanger van de - in tegenstelling met de onder de Zuid-Nederlanders meer te vinden streng-calvinistische richting - hier in de noordelijke Nederlanden vooral te zoeken meer latitudinaristische, minder confessioneele strooming. Daargelaten, of zulk een strooming eigenlijk wel ooit heeft bestaan, schijnt het in allen gevalle onjuist, Arentsz onder de aan- | |
| |
hangers daarvan te scharen. Want 1o. ook in dit opzicht bewijst diens instemming met de augsburgsche confessie niets; niet Jan Arentsz maar juist van der Heyden nam hierin een ander standpunt in dan de Calvinisten deden, 2o. Brandt, die den kring van nederlandsche gereformeerden uit de 16e eeuw, die niet calvinistisch waren, gaarne zooveel mogelijk uitbreidt, rekent Jan Arentsz daar toch niet onder. 3o. 't verzet van Pieter Gabrielsz en zijn collega sproot blijkbaar niet voort uit dogmatische, maar uit kerkrechtelijke overwegingen, uit vrees voor terugkeer naar de periode der heerschappij van de ‘menschelijke instellingen’, waaraan ze zich juist hadden ontworsteld.
Het goede standpunt zal dus wel dit zijn, dat Jan Arentsz dogmatisch aanvankelijk - evenals veel Calvinisten in die dagen, en niet minder zijn vrienden, die meer tot de ‘politieken’ onder de voorstanders der Reformatie behoorden, de voorloopers der regentenpartij van later, mannen als Reael, Cater en Cant, een hartelijk voorstander is geweest van de ook door den Prins van Oranje destijds zoo bevorderde poging, om tegenover de roomsche Kerk een ongedeeld protestantisme te zetten, maar ten slotte de ondervinding opdeed, dat dit niet ging; terwijl hij kerkrechtelijk eerst uit reactie tegen de roomsche Kerk een tegenstander is geweest van kerkelijke regelingen en tucht, maar door de tegenspraak van zijn vrienden daarvan teruggekomen is. Nog te meer schijnt deze beschouwing te moeten worden voorgestaan, omdat zij alleen genoegzaam recht doet wedervaren aan 't eigenaardige van Jan Arentsz' ongestudeerde en dus licht wat te veel hare intuitie volgende persoonlijkheid, en tevens aan 't karakter der 16e eeuw, als dat van een tijd, waarin de verschillende inzichten nog niet zoo bewust tegen elkaar begrensd lagen als dat in later tijd het geval was en moest zijn.
Zie: Borger, Naamlijst van predikanten (H.S. univ. bibl. Amsterd.) en de daar genoemde literatuur, vooral een artikel van H.C. Rogge in Moll's Kalender voor Protestanten in Nederland IV (1859) 79 v.v. en Brandt, Historie der Reformatie I (Amst. 1671) zie register; Reitsma en van Veen, Acta I, 5; C. Hille Ris Lambers, De Kerkhervorming op de Veluwe (Barnev. 1890) zie register; H. Brugmans, Utrechtsche Kroniek over 1566-1576 in Bijdr. en Mededeel. van het Histor. Genootsch. XXV; Oud-Holland 1892, 85 vlg. no. 2; H.J. Koenen, Adriaen Pauw (Amst. 1842) 52; S. van Til in zijn naschrift achter Saskerides, Tractaet over de seven tijden enz. (Dordr. 1684) 41 v.v.; Rutgers, Calvijns invloed op de Reformatie in de Nederlanden (Leid. 1899) 201 v.v., 206 v.v., en 't daar besproken artikel van Fruin, Verspr. Geschr. II, 235; M.F. van Lennep, Gaspar van der Heyden (Amst. 1884) 60 v.v.; A.A. van Schelven, de Nederduitsche vluchtelingenkerken ('s Grav. 1908) 125 v.v., 230 v.v.
van Schelven |
|