Prins, weldra als Willem IV erfstadhouder enz. van de Republiek, hare gewone woonplaats over naar den Haag. Reeds vóór 's Prinsen overlijden (22 Oct. 1751) liet zij zich in met regeeringszaken, o.a. met de woelingen te Amsterdam en Rotterdam in 1747-8. Dit nam zeer toe in den tijd der ziekte van haar gemaal, bij wiens dood zij als Gouvernante de leiding der regeering aanvaardde voor den tijd der minderjarigheid van haren driejarigen zoon Willem V, terwijl zij de militaire functiën overliet aan haren neef, den door Willem IV in het land geroepen veldmaarschalk Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel, en krachtigen steun vond ook bij den raadpensionaris Steyn, bij graaf Willem Bentinck en andere op den voorgrond tredende staatslieden. Van de gewenschte staatshervorming kwam echter niets; wat daarvan onder Willem IV was voorbereid, bleef na zijn dood onuitgevoerd, terwijl de regenten krachtig het hoofd opstaken tegen het in 1747 aanzienlijk versterkte stadhouderlijke gezag. Zij trachtte met handhaving harer rechten en onder vertoon van hooghartigheid zooveel mogelijk de regenten te ontzien en ontstemde daardoor ook vele Oranjegezinden zonder de tegenpartij te winnen. De handhaving der onzijdigheid van de Republiek tijdens de oorlogen, waarin van 1755/6 af Engeland, Frankrijk, Pruisen, Rusland, Oostenrijk, Spanje en andere europeesche staten gewikkeld waren, eischte groote zorg, vooral ter zee wegens de belemmeringen door Engeland aan den handel der onzijdigen in den weg gelegd. Hare positie werd daardoor zeer moeilijk, daar men van haren invloed op het engelsche hof veel verwachtte. Hare voorstellen tot gelijktijdige en evenredige vermeerdering van leger en vloot vonden vooral bij het door den franschen gezant d'Affry aangezette
Holland, dat alleen de vloot vermeerderd wilde zien, heftigen tegenstand; hare pogingen om de toenemende slechtere verhouding tot Engeland niet tot een oorlog te zien uitwassen, veroorzaakten grievende beschuldigingen van engelschgezindheid, daar zij zich inspande om het oude bondgenootschap met Engeland te handhaven. Scherpe aanvallen in de pers, heftige pamfletten vooral richtten zich zoowel tegen haar persoon als tegen den grooten omvang der erfstadhouderlijke rechten zelve, den regenten een doorn in het oog. Zij trachtte hooghartig tegenover die aanvallen de rechten van haren zoon en de hoogheid van het Oranjehuis staande te houden, maar vooral de amsterdamsche kooplieden en regenten maakten het ‘stiefmoeder Anna’ lastig. Reeds door de tering gesloopt, trad zij herhaaldelijk in de Staten-Generaal en die van Holland tegen hare tegenstanders op, telkens weder voorstellen doende tot vermeerdering van leger en vloot beide. Te midden van dien strijd is zij overleden, nalatende een dochter Carolina en een zoon Willem Batavus. G. Kneller, Ph. Mercier, H. Huyssing, J. Amiconi, Ph.v. Dijk, Rusca en vele anderen hebben haar portret geschilderd, waarvan G. Vertue, J. Smith, J. Faber, J.C. Philips, Ph. Endlich, J. Houbraken e.a. er verscheidene in druk hebben gebracht.
Van haar vele brieven enz. in de eerste drie deelen der Archives de la Maison d' Orange- Nassau, 4e Série, bewerkt door Th. Bussemaker. Over haar zie: F. van Oudendorp, Lof- en Lijkrede (Leiden 1759), ook in het latijn; Naber en de Neve, De Vorstinnen van het Huis van Oranje-Nassau (Haarl. 1898) 168 vlg.; E.W. Moes, Iconographia Batava no. 162. Vgl. ook de levensbeschrijving van prins Willem IV in dit deel.
Blok