[Alting, Mr. Willem Arnold]
ALTING (Mr. Willem Arnold), gouverneurgeneraal van Ned. O.-Indië, geb. te Groningen 11 Nov. 1724, overl. 7 Juni 1800 op het landgoed Kampong Malajoe bij Batavia, zoon van Mr. Gerhard Alting en Fokkelina Blencke (kol. 94), studeerde te Groningen van 1741 tot 1750, in welk jaar hij den meesterstitel in de rechten behaalde, en vertrok in 1750 als onderkoopman naar Batavia; aldaar werd hij in 1754 tot koopman en geheimschrijver bevorderd. Twee jaar later werd hij tot tweeden secretaris der Hooge Regeering benoemd, in 1759 tot eersten secretaris en in 1762 door de Heeren XVII tot raad-extra-ordinair van Ned.-Indië. In 1772 werd hij raad-ordinair, in 1776 ontvanger-generaal, in 1777 eerste raad en directeur-generaal. 2 Sept. 1780 werd hij door den Raad van Indië gekozen tot provisioneel gouverneur-generaal, in Dec. 1781 door 't opperbestuur als zoodanig bevestigd. 16 Aug. 1796 verkreeg hij zijn ontslag, 17 Febr. 1797 trad hij af. Ten tijde van de benoeming van Alting tot de hoogste indische waardigheid was de O.-I. Compagnie haren ondergang nabij. De gebeurtenissen van 't volgende decennium brachten haar de beslissende slagen toe. Een ijzeren landvoogd, onkreukbaar en energiek, ware op zijn plaats geweest, doch zulk een persoonlijkheid was Alting niet, opgegroeid in de begrippen en tradities der regentenfamilies, aangetast door 't bederf der bataviasche ambtenaars-maatschappij; reeds de bedenkelijke wijze der kas-opneming tijdens zijn directeur-generaalschap bewijst dit. Wel trachtte hij te redden, wat te redden viel, maar slechts ten bate van zich zelven en zijn aanhang. De particuliere handel, welke tijdens het bestuur van van der Parra tot bloei was gekomen, ging onder dat van Alting geheel te niet, doordat deze zijn schoonzoon Joannes
Siberg, den lateren gouverneur-generaal, toestond als concurrent der particuliere handelaren op te treden. Tijdens Alting's bewind is een groote vooruitgang der cultures (koffie, indigo, suiker) te bespeuren; de voordeelen daarvan konden echter niet door de Compagnie worden genoten. Aan engelsche en amerikaansche kooplieden werd geleverd. Uit 't oog moet echter niet worden verloren, dat het ‘prangendst geldgebrek’ der Hooge Regeering, de onzekerheid omtrent oorlog of vrede met Engeland en Frankrijk, de isolatie der O.-I. gewesten, die ook met behulp van staatsvloten niet kon worden opgeheven, haar deed trachten, haar ‘gedelabreerde situatie’ met alle middelen tot zelfbehoud te hulp te komen. Hij is twee malen gehuwd geweest: in 1754 met Hendrina Maria Knabe, die hem tien kinderen schonk en in 1774 overleed, en in 1776 met Susanna Maria Grebel, weduwe van den Raad van Indië, Huybert van Basel.
Vele gegevens omtrent Alting's bewind bevatten de brieven van Mr. S.C. Nederburgh (Rijksarchief), een der beide commissarissen-generaal, die in
1791 werden uitgezonden tot onderzoek der middelen om den toestand in Indië te ‘redresseeren’. Aangezien hij echter spoedig tot Alting's en Siberg's partij overging, althans niet de macht bezat om deze te bestrijden, zijn die brieven gericht, aan be-