mont, luitenant der duitsche garden en gouverneur aldaar, werd de stad door de Franschen ingesloten, bij welk beleg zijn broeder sneuvelde, in zijn laatste oogenblikken door Eugenius bijgestaan, die zich zeer verdienstelijk maakte met het verplegen van zieken en gewonden en den soldaten moed insprak. Het was waarschijnlijk uit erkentelijkheid, dat de spaansche regeering hem in 1659 den bisschopszetel van Roermond aanbood, waarvan hij 11 Juni van dat jaar door tusschenkomst van den vicariscapitularis van Oeveren bezit nam, terwijl hij 28 aan het hoofd van talrijke edellieden zijn intrede te Roermond deed. 24 Aug. daarna werd hem in de kathedraal te Mechelen door zijn
ambtsvoorganger te Roermond, den Maastrichtenaar Andreas Creusen, toen aartsbisschop aldaar, de bisschopswijding toegediend, Met toestemming van paus Alexander VII bracht hij 11 April 1661 zijn zetel en kapittel van de kerk van den H. Geest naar de parochiekerk van St. Christoffel over. Nadat 's Hertogenbosch 29 September 1629 in handen der Staatschen was gevallen en deze zich ook van de geheele Meierij hadden meester gemaakt, zoodat dientengevolge, wijl er geen bisschop meer mocht verblijf houden, het regelmatig bestuur van het bisdom onmogelijk was, benoemde paus Alexander VII hem in 1664 tot vicaris-generaal van dat bisdom, wijl hij bij de regeering der Vereenigde Provinciën in groot aanzien stond. Dit bleek wel hieruit, dat de Staten-Generaal hem eene sauvegarde verleenden om de steden Grave, Nijmegen, die tot zijn bisdom Roermond behoorden, en het platteland persoonlijk te bezoeken en hem toestonden om te 's Hertogenbosch zijne bisschoppelijke bediening uit te oefenen. Toen hij eens te 's Gravenhage vertoefde, kwam de prinses wed. van Oranje, Amalia van Solms, met den lateren stadhouder Willem III, haar kleinzoon, hem verwelkomen.
Bij den hevigen brand te Roermond 31 Mei 1665, waardoor 1100 huizen, het bisschoppelijk paleis, het Souverein Hof van Spaansch Gelderland en de meeste kloosters in de asch werden gelegd, redde hij met levensgevaar de pauselijke bullen van de oprichting des bisdoms, terwijl de overige archieven een prooi der vlammen werden. Tot groot leedwezen zijner kudde werd hij bij brieven van 1 Febr. 1666 door den koning van Spanje, Karel II, of liever namens dezen die nog slechts 5 jaren oud was, door de Koningin-Moeder tot bisschop van Gent benoemd, alwaar hij 28 October van dat jaar werd ingehuldigd. In 1673 ondernam hij eene reis naar Spanje, na tevoren aan den deken en kapittel van het bisdom Roermond een getuigschrift aangaande zijn bestuur van het bisdom te hebben gevraagd. Hij keerde van deze reis niet terug, maar stierf te Madrid. Hij werd begraven in de kapel van het gasthuis van St. Andreas ‘de la nacion flamenga’ in de Calle san Marco, door Charles d'Anvers gebouwd. Toen dit gesticht in 1866, wegens de verbreeding der straat, werd afgebroken, werd zijn graf weggeruimd. Ook in de St. Bavokerk te Gent is een door Jean Delcour gebeeldhouwd grafmonument met zijn beeltenis.
Vóór zijn vertrek naar Madrid had de bisschop een uitvoerig verslag in het spaansch voor den Koning en de Koningin-Moeder over den toestand van den katholieken godsdienst in de Nederlanden te boek gesteld, waarvan het handschrift (minuut) deel uitmaakt van het bisschoppelijk archief te Roermond. Het is getiteld: Puntos importantisimos por la religion y estado eclesiastico que han movido Eugenio Alberto d'Allamont