in de Nes, daarna te Rotterdam, alles, tot 1867, onder de directie van J. Ed. de Vries. Toen werd Albregt zelf directeur van 1867 tot 1876 te Rotterdam en tevens van 1874 tot 1876 te Amsterdam. Daarna waren beiden drie jaar lang bij Het Nederlandsch Tooneel te Amsterdam geëngageerd. In het najaar van 1879 kwam mevr. de wed. Albregt-Engelman bij de directie van Ollefen, Moor en Veltman, te Amsterdam, in 1882 bij W. van Zuylen, te Rotterdam, in 1883 bij A. van Lier en in 1894 bij G. Prot, te Amsterdam.
Oorspronkelijk speelde zij in hoofdzaak soubrette-rollen, b.v. Dorine in ‘De Huichelaar (Tartuffe)’, maar zij had geen mooi figuur en zóó is het gekomen, dat zij spoedig begreep haar kracht te moeten zoeken in het komische genre, wat haar dan ook bij uitstek is gelukt. Reeds vóór haar 40e jaar speelde zij op onverbeterlijke en hoogst natuurlijke wijze de zoogenaamde ‘karikaturen’, maar tevens muntte zij uit in karakter-rollen en als ‘oude dienstbode’. Zij was bij het publiek zeer geliefd, en haar 50-jarig jubileum in het voorjaar van 1898 was een ware triomftocht door het halve land.
Haar schitterendste rollen uit dat latere tijdperk waren: de Markiezin de Rio-Zarès in ‘Dora’, Mevr. Cotterets in ‘Dames en Heeren van Pont-Arcy’, Betje in ‘Janus Tulp’, Betje in ‘Uitgaan’, Brechtje in ‘De amsterdamsche jongen’, en Ouwe Sientje in een stukje van dien naam, voor haar geschreven door Justus van Maurik.
In een necrologie in de Amsterdamsche Courant van 21 Febr. 1902 staat haar door van Geldorp op steen geteekend portret. Als Dorine in: ‘De Huichelaar’ heeft C. Ed. Taurel haar naar een teekening van Ch. Rochussen gegraveerd.
Twee van haar zusters hebben zeer korten tijd tooneelgespeeld. De oudste, Maria Engelman, had veel talent, maar heeft de planken vaarwel gezegd om te trouwen met W.C. de Wit. De jongste, Adriana Engelman, had weinig talent, en huwde met Carl Söhlke, die als korist bij de Duitsche opera met Jean Pfläging te Rotterdam was gekomen en later aan het Paleis voor Volksvlijt verbonden werd, waar zijn stief-schoonvader J. Ed. de Vries directeur was. Na diens dood (25 Sept. 1875) volgde hij hem in de directie op, samen met den heer Willink; deze laatste overleed echter spoedig en toen bleef Söhlke alleen directeur tot 1889. Daarna vertrok hij naar Duitschland, waar hij overleden is. De zoon van hem en Adriana Engelman, Jan Söhlke, heeft korten tijd (1879-1881) onbeteekenende rolletjes gespeeld bij Het Nederlandsch Tooneel, en is reeds vóór 1900 overleden.
Over Mevr. Albregt-Engelman zie men voorts: J.H. Rössing in de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland 1898 no. 1073 en 1902 no. 1287; Giovanni (Mr. J. Kalff Jr.) in Algemeen Handelsblad van 16 Febr. 1902, en mijn Tooneel-herinneringen 210 vlg.
Mendes da Costa