vaardiging en vertegenwoordiging. Verder woonde hij de Synoden in Noord-Holland bij van 1583, 1586, 1591, 1594, de buitengewone Synode van Oct. 1598, belegd ‘vuyt last ende conforme de bescrijvinge der E.E. heeren Staeten over de zwaricheyt ende den staet der kercke tot Medenblick’, eene merkwaardige vergadering, terwijl het op die van
Juni 1601 blijkt dat hij beroepen was te Aarlanderveen. Er was heel wat beleid voor noodig - het verslag der besprekingen daarover beslaat eene geheele bladzijde - om de zaak dezer beroeping, nu men aan beide zijden de komst, resp. het blijven van den predikant begeerde, in der minne te schikken. Volgens Kerkel. Handboek 1907, Bijl., 100, ging hij toch een jaar later naar Aarlanderveen, en wel tot 1606. Uit een brief van Joh. Cuchlinus aan Arnoldus Cornelii (= Crusius) van 6 Febr. 1582 schijnen wij te moeten opmaken dat hij nog al eens langwijlig kon zijn, zoodat Cuchlinus besloot over hem maar niet verder te spreken, omdat hij dáárin niet met hem wedijveren wilde. In Zuid-Holland heet hij weer als in het begin alleen: Jacobus Wilhelmi; uit de Acta door Reitsma en van Veen, III, 241, 256, 274, blijkt, dat hij de Synode aldaar heeft bijgewoond van Aug. 1606 en bij die gelegenheid tot kerkvisitator in de classis Woerden is benoemd, evenals door de Synode van Aug. 1607. Of hij toen soms nog te Aarlanderveen stond en wat er verder met hem geschied is, is onbekend.
Zie verder: Reitsma en van Veen, Acta I, 24 v.
Knipscheer