‘In Febr. 1585 werden pogingen aangewend om Car. Agricola tot predikant te Klundert of Nieuwvaart te krijgen, doch te vergeefs’; dit blijkt uit de Acta der classis van Dordrecht. In Juni 1586 was hij predikant te Hoorn en lid der Synode te Edam, terwijl die van Mei 1587 te Alkmaar hem opdroeg, eene hollandsche vertaling te vervaardigen van de Vier und fünfzig Predigten uber den Heid. Catech. van Balthasar Copius (Neustadt 1585). Op 15 Oct. 1591 werd hij predikant te Rijnsburg, waar hij emeritus werd in 1624 en stierf in 1630. In Aug. 1600 kwam hij voor Deventer in aanmerking; in 1592 was hij daar ook beroepen. De Synode in den Briel in 1593 zond hem en Libertus Fraxinus naar de noordhollandsche Synode om te trachten de beide provinciën in het kerkelijke nauwer aan elkander te verbinden; met deze zending kwam hij in Juni 1594 te Haarlem. Hij was voorts op verschillende zuidhollandsche Synoden aanwezig en is verscheidene malen benoemd tot ‘visitator der classis’ (1593, 1594, 1599, 1600, 1608, 1619, 1620). Hij was weinig doortastend, geen voorvechter, maar zeer voor handhaving van het kerkelijk verband. Na de verdrijving der remonstranten en den predikant Wilh. Lomannus te Noordwijk, hield hij er de eerste preek. Over zijne vertaling van de Institutio van Calvijn en de verschillende uitgaven daarvan in 1602, 1614, 1617 en 1645 zie men C. Sepp, Bibliographische Mededeelingen (Leiden 1883) 101-105.
Zie: H.C. Rogge in Archief voor Kerkgesch. 1898, 58, 223 v.; H.Q. Janssen, Kerkherv. in Vlaand. I, 129 v.; II, 187, 304; Reitsma en Van Veen Acta I, 133, 141, 186; III, 1, 4, 10, 21, 123, 137 v., 156, 287, 316, 325, 404, 465; H. de Jager, Bijzonderheden uit het notulenboek der voorm. classis van Voorne enz. in Navorscher XLII (1892) 589 v. en XLVII (1897) 353 v.v.
Knipscheer