in hun kerk en bijgelegen grond en gebouw te vestigen, waartoe ook hertog Arnold van Gelre zijn toestemming gaf. In 1474 stichtte hij te Kinrode, bij Maeseyck, een klooster voor kanunniken zijner orde, dat echter, waarschijnlijk bij gebrek aan inkomsten, bijna geheel verlaten werd, daar de kanunniken naar andere kloosters gingen, waarna hij er een vrouwenklooster zijner orde oprichtte, waarvan zijn zuster Clementia, Augustines van het klooster Godsboomgaard te Roermond, een der grondlegsters was en dat het moederklooster werd van al de kloosters der orde, die in de Nederlanden, Frankrijk en Duitschland vóór de fransche revolutie bestaan hebben. Onder de kloosters door hem gesticht of hersteld zijn die van Culemborg en Venlo, beide tijdens de godsdiensttroebelen in de 16e eeuw vernietigd, dat van St. Leonard bij Grevenbroek, dat misschien het zelfde lot onderging, dat van Udhem in het land van Kleef, waar zich later de congregatie van Windesheim vestigde, dat van Xhavée, in 1686 verwereldlijkt, dat van Hoogcruts en de succursaal te Nedercanne, in 1796 door de fransche Republiek opgeheven. Dit waren alle mannenkloosters; dat van Henegouwen werd in 1507 door kanonnikessen van het H. Graf betrokken. Intusschen was de roep zijner deugden en verdiensten verre verspreid, zoodat de aartsprior van St. Lucas, te Perugia, magister-generaal der orde, Catanius Detraversagius (de Traversariis?), die 22 Mei 1478 op zijn verzoek den prior en kloosterlingen van Odiliënberg bij de orde had ingelijfd en het kleed voorgeschreven, hem 2 Jan. 1484 tot zijn vicaris voor Neder-Duitschland aanstelde, terwijl de opvolger van Catanius, Fabritius de Oddis, protonotarius apostolicus en aartsprior van Jerusalem, hem 24 Nov. 1485 bevestigde en aan hem
en zijn opvolgers alle volmachten gaf, verklarende, dat zijn jurisdictie zich uitstrekte over de provinciën Trier, Keulen en Bremen en de bisdommen Kamerijk en Doornik, welke volmachten door paus Innocentius VIII werden bekrachtigd. Paus Sixtus IV gaf 10 Nov. 1481 ook machtiging tot de vereeniging van de vicaria perpetua der parochiekerk van St. Peter en Paulus te Odiliënberg met de orde der Sepulchrinen, waartoe deken en kapittel van den H. Geest te Roermond hunne toestemming gaven. Het klooster van Kinrode werd in 1496 naar Maeseyck overgebracht en 6 Dec. 1496 gaf Jan van Horn, bisschop van Luik, zijne toestemming tot den koop van het klooster van de H. Elisabeth, te Luik genaamd der Bons-Enfants, waarheen Johannes Abroeck het klooster der kanonnikessen van O.L.V., genaamd Bethlehem, van Nieuwstad (L.), waar zij veel van oorlogen te lijden hadden, wilde overbrengen.
Zie: Publications de Limbourg VII (1870) 166, 168, 169, 171, 191; XXVI (1889) 169-219; XXVIII, 250-257, 335, 336, 337, 338, 341; XXIX, 27, 50 waar hij ook a Broek, a Broick of Abrock genoemd wordt.
Flament