| |
| |
| |
Profiel van de Kempische toponymie
Inleiding 0.
Bij het onderzoek van de toponymie van de Kempen, die belangrijke delen van de
provincies Antwerpen, Limburg en Noord-Brabant omvat, staat men voor heel wat
problemen. Hoewel een belangrijke reeks Kempische plaatsnamen en
naambestanddelen tot de vóór-Romeinse of
jong-prehistorische tijd teruggaanGa naar voetnoot(1), wordt de Kempen gewoonlijk een
‘(vrij) jong ontgonnen gebied’ genoemd (in vergelijking met
de meeste aangrenzende gebieden); deze visie is wellicht meestal bepaald door
het feit dat er zo weinig relikten uit de Romeinse en Merovingisch-Karolingische
periode (4de-8ste eeuw) aangetroffen worden. Daartegenover staat dan weer dat de
Kempen in de vóór-Romeinse tijd een belangrijke bewoning
kende; hiervan getuigen alleen reeds de talrijke ontdekte grafveldenGa naar voetnoot(2).
Een bijzonder grote moeilijkheid bij het onderzoek van de Kempische toponymie is
dan nog, dat het beschikbare bronnenarsenaal gewoonlijk vrij jong te noemen is:
doorlopende bronnen (schepen-protokollen e.d.) die tot de veertiende eeuw
teruggaan, zijn eerder zeldzaam; eventuele oudere bronnen (oorkonden,
cijnsregisters) zijn nog schaarser. Vandaar dat in naslagwerken die bij voorkeur
zo oud mogelijke namenlagen behandelen (vóór 1400 of
vroeger), de Kempen, vooral dan nog de Limburgse Kempen, niet sterk aan bod
komt.
De bovenlaag van het Kempisch onomasticon kan tot een oude laag behoren, ook al
zijn de oudst bekende vermeldingen in de bronnen vaak jongGa naar voetnoot(3). Maar ook het jongere
namengoed (dat er inderdaad overvloedig aanwezig is), is vanuit naamkundig
standpunt een grondig onderzoek waard, in de eerste plaats omdat men er de
naamgeving a.h.w. op de voet kan volgen. In de tweede plaats omdat de relatie
naam-zaak dikwijls nauwkeurig kan onderzocht worden, wat zonder | |
| |
meer
van groot belang is bij de betekenisverklaring van toponiemen als donk, dries, eusel, laar, lo, schoot e.a. Wat deze toponiemen
‘precies’ of ‘meestal’ betekend hebben,
welke de eventuele betekenisverschuivingen in kronologisch of geografisch
opzicht zijn geweest, kan in belangrijke mate achterhaald worden door het
nauwkeurig lokaliseren van de diverse donken c.s. en een precieze beschrijving
van de geografische kenmerken van de betreffende plaatsen. In dit perspektief is
het wenselijk te blijven opteren - voorlopig althans - voor nog meer
‘waardevolle’ naamkundige monografieën, die onze
gemeenten naamkundig zo grondig mogelijk ontleden, daarbij liefst binnen een zo
ruim mogelijk aaneengesloten gebied. In zulke monografieën dient de
relatie naam-zaak een fundamentele plaats in te nemen. In zekere zin overbodig
zijn werken waarin hoofdzakelijk een lijst van plaatsnamen voorkomt en met per
lemma één of meer hypothetische verklaringen die overigens
reeds lang bekend zijn en die ons derhalve ook geen stap verder brengen. Primair
blijft voorlopig het zoeken naar de ‘meest waarschijnlijke
verklaring’ van ‘doordeweekse namen’ in diverse
gebieden van beperkte geografische omvang. Vanuit wetenschappelijk standpunt
zijn dergelijke werken niet zo spektakulair: een boek onder de titel
‘veldnamen in Vlaanderen’ zal op het eerste gezicht heel wat
belangrijker aandoen dan een werk over de ‘Veldnamen in
Godveerdegem’. Maar wat hebben we aan zogenaamde wetenschappelijke
werken op los kwarts-zand?
| |
1. Lijnen en strukturen in de Kempische nederzettingsnamenvoorraad.
| |
1.1. Probleemstelling.
Om tot een zo genuanceerd mogelijk inzicht in deze problematiek te komen,
onderzoeken we het nederzettingsnamenpakket van de gemeenten As, Bocholt, Ellikom, Hamont, Kaulille, Kleine-Brogel,
Neerglabbeek, Neerpelt, Niel-bij-As, Overpelt en Sint-Huibrechts-
| |
| |
LilleGa naar voetnoot(4), alle gemeenten uit de Limburgse Kempen. We hebben deze elf
gemeenten vanuit naamkundig standpunt zo grondig mogelijk onderzocht, wat
voor een mogelijke synthese een conditio sine qua non is, zoals uit de
verdere uiteenzetting moge blijken.
In de reeds bestaande kompilatiewerken over de nederzettingsnamenGa naar voetnoot(5) uit de Antwerpse en Limburgse
KempenGa naar voetnoot(6) wordt de lezer dadelijk gefrappeerd door het groot aantal
nederzettingsnamen die een gemiddelde Kempische gemeente blijkt te tellen.
Ook bij de door ons ondernomen mondelinge en/of schriftelijke
enquêtes komt dit tot uiting: voor de gemeente Genk worden meer dan 40 nederzettingsnamen opgegeven, voor Lommel ruim 20, terwijl Genk slechts vijf historisch
overgeleverde gehuchtnamen telt en Lommel vierGa naar voetnoot(7). Het is bijgevolg evident, dat we
alle thans opgegeven Kempische nederzettingsnamen niet op
één lijn kunnen plaatsen: er dienen stratificaties
doorgevoerd te worden - liefst voor elke gemeente afzonderlijk -, waardoor
een primaire laag van een sekundaire, tertiaire en zelfs van een kwartaire
laag kan onderscheiden worden.
| |
1.1.1. Kriteria bij het stratificeren van de
nederzettingsnamen
Om de vereiste stratifikaties te kunnen doorvoeren is een grondig
historisch-naamkundig onderzoek, gekoppeld aan een eksploratie van het
terrein, noodzakelijk.
| |
| |
| |
1.1.1.1.
Een eerste kriterium om - zij het grofweg - oudere van jongere
nederzettingsnamen te onderscheiden, bestaat erin te achterhalen hoe
tijdens het Ancien Régime de bestuurlijke indeling in
gehuchtenGa naar voetnoot(8) er
uitzag.
Vóór 1800 waren de ingezetenen van de
Neerpelter gehuchten Boseinde, Broeseinde
(+ Dorp), Grote Heide
en Herent in het gemeentebestuur vertegenwoordigd
door één burgemeester per gehucht. Het betreft
hier vrijwel zeker de vier oudste woonkernen van deze gemeente.
Onder deze vier bestuurlijke eenheden ressorteerden nog een aantal
subentiteiten: kleine en (wellicht meestal jongere) woonkernen, die
zowel uit de late middeleeuwen (Boelehoeve,
Daamsheide), de 15de-16de eeuw (Hagenhoek, Kolis,
Rosen) als uit de 19de-20ste eeuw (Heerstraat,
Kolonie, Zonhoek) kunnen dateren.
Wat voor Neerpelt geldt, gaat daarom nog
niet voor om het even welke Kempische gemeente op. Hamont bijv. was verdeeld in drie bestuurlijke eenheden:
de stad met twee burgemeesters, de buitengehuchten Haart en Koleneinde elk met
één gezworene. Wanneer men een 16de-eeuwse
nederzettingsnameninventaris van de gemeente Hamont onder ogen
neemt, is de vermelde bestuurlijke indeling wel misleidend: het
aantal bestaande woonkernen is niet enkel veel talrijkerGa naar voetnoot(9), maar sommige hiervan zijn even oud of ouder dan
de gehuchten Haart en KoleneindeGa naar voetnoot(10).
Een kleine gemeente zoals Ellikom had
slechts één burgemeester. De indeling in
zogenaamde gehuchten is eerder recent (17de-18de eeuw); het zijn
daarenboven alle namen op -kant
‘zijde’, wijzend op de ligging van een reeks
erven naar de kant van het broek, de heide en de buurgemeente Meeuwen: Broekkant, Heikant,
Meeuwerkant.
| |
| |
Niel-bij-As kent evenmin een oude indeling in gehuchten
‘bestuurlijke eenheden’. Wel maakt het kadaster
sedert de vorige eeuw een administratief onderscheid tussen
Niel-Dorp en GeenstraatGa naar voetnoot(11); in de Atlas der
Buurtwegen (1845) worden Kalen- en Moorsberg eveneens als gehuchten vermeld: in feite zijn
het steile hellingen genoemd naar de nabijgelegen boerderijen Kalen
en MoorsGa naar voetnoot(12).
| |
1.1.1.2. Nederzetting en heerdgang (-wagen)
Uit talrijke attestaties is gebleken, dat heerdgang
voorkomt in de betekenis van gehuchtGa naar voetnoot(13), bijv.:
De eigenlijke betekenis van heerdgang, mnl. hert ganc is weideplaats: de vroente of heide bij
een nederzetting waarop het vee gehoed werd; bij uitbreiding kreeg
heerdgang de betekenis van nederzetting. Heerdgang
is een samenstelling van heerd
‘herder’ en gang
‘het trekken, het gaan’. Heerd, dat tot in de vorige eeuw nog een gebruikelijke naam
was voor (koe-, schaaps-)herderGa naar voetnoot(19), treedt eveneens
op als bepalend bestanddeel van heerdwegGa naar voetnoot(20) -
soms niet (meer) begrepen en dan geïnterpreteerd als heerwegGa naar voetnoot(21)
-, de weg waarlangs de heerd het vee naar de heide drijft.
| |
| |
Synoniemen van heerdgang zijn heerdwagen en heerdschap. Heerdwagen is
een samenstelling van heerd
‘herder’ en wagen, dat (zoals
-gang in heerdgang) eveneens
de betekenis heeft van ‘het trekken, het
gaan’Ga naar voetnoot(22). Mnl. herdscap ‘heerdschap’ betekent
letterlijk: de gezamenlijke (buurtschaps)herders.
In de bronnen treffen we meestal heerwagen en heerschap aan i.p.v. heerdwagen,
-schap; zulks is vermoedelijk te verklaren door analogie naar namen
als heerbaan, -straat, -weg enz.Ga naar voetnoot(23) Uit de enkele hier volgende
voorbeelden blijkt opnieuw de gelijkstelling heerdwagen/heerdschap
met gehucht:
Soms werd heer(d)wagen verkort tot wagen: (Zolder 1429) dy
inghesetene vand(en) kerspel ende prochie(n) des dorps van zuylre
en(de) ghehucht van baelreberch met honnen drij heerwagenen, dat is te weten der dorp wag(en) met den gehucht van baelreberch
voor eenen wagen, ende der wag(en) ter boockt ende der derden d(er)
wag(en) vand(en)
voert...Ga naar voetnoot(27).
De betekenisontwikkeling van gemene weideplaats tot gehuchtGa naar voetnoot(28) is enkel te verklaren door de centraal-funktionele
plaats die de heide waarop het vee door buurtschapsherders werd
gehoedGa naar voetnoot(29) destijds bekleedde. De indeling in heerdgangen (-wagens,
-schappen) was organisatorisch en berustte op het gebruik van de
voorhanden zijnde gemene weideplaatsen. Terwijl het aantal
heerdgangen per gemeente | |
| |
steeds hetzelfde bleef, kon het
aantal buurtschappen gebeurlijk toenemen (cfr. 1.1.2): een jongere
of sekundaire buurtschap werd steeds bij een bestaande heerdgang
gevoegd, zodat het voorkomt dat onder één
heerdgang twee en zelfs meer buurtschappen ressorterenGa naar voetnoot(30).
Enkele andere benamingen voor (gemene) weideplaats zijn:
1) | Mnl. he(e)rnesse ‘kudde; weiland’ (MW III,
379-80) is - met reduktie van het tweede bestanddeel - bewaard
in de Kleine-Brogelse gehuchtnaam Heris, 1570 opt
heijeris (Top. XXII/2: 32-33). De hernisse-namen, waarmee uitgestrekte graslanden worden
aangeduid, komen meestal voor in de Vlaamse kustvlakte. |
2) | PeisterGa naar voetnoot(31) is een afleiding van het ww. peisteren (cfr. MW VI, 216-17). Op lat. pascere, pascuum gaan eveneens de talrijke pes- en pa(a)stoponiemen terug, die
voornamelijk in het oosten van ons land en in het Rijnland
voorkomen. |
3) | Veeweide ‘(met gras begroeid)
terrein waarop het vee gehoed wordt’Ga naar voetnoot(32) komt op talrijke
plaatsen voor als perceelsnaam: bedoeld worden dan wel
ontginningen tot hooiland. |
In de Kempen bestond op talrijke plaatsen de gewoonte, dat de kudden
van twee of meer buurgemeenten vrij over de wederzijdse
gemeentegrenzen mochten geleid worden: dit gebruik werd schellen ende bellen genoemd, wellicht naar de rinkelende
bellen die de dieren waren aangebonden. In teksten wordt meermaals
een onderscheid gemaakt tussen het gebruik van de heide als heerd-
of heidegang, waarbij de gemeentegrenzen overschreden mochten
worden, en de heide als gebied voor het winnen van turf- en
heidestrooisel; dit laatste mochten alleen de ingezetenen op de
gemene gronden die onder hun gemeentelijke jurisdictie hoorden. Op
30.10.1612 brengen de burgemeesters van Overpelt voor de schepenbank van Pelt een aanklacht tegen Adriaan Hollen en Jan Boeijvoets
van Neerpelt, beschuldigd wegens het maaien
van heide op Overpelts grondgebied; zij verklaren ‘dat die
gemeijnte van Ouerpelt ende Neerpelt egheen gemeynscap met
malcanderen en hebben om reciproie onder den anderen te moghen op
hunnen aert ende gemeynte toruen te steecken, | |
| |
heijde te meijen offt te slaghen dan alleen met scellen
ende bellen...Ga naar voetnoot(33).
Tot in het midden van de vorige eeuw bezaten de gemeenten Achel, Hamont, Kaulille en Sint-Huibrechts-Lille grote heideterreinen in
onverdeeldheidGa naar voetnoot(34). Deze toestand is vermoedelijk een gevolg van het
vroegere gebruik schellen ende bellen. De
definitieve scheiding van deze Onverdeelde Heide
(naam die in de vorige eeuw ontstaan is) kwam er eerst na vele
moeilijkheden.
De heerdgangen bleven in de Kempen bestaan tot omstreeks 1850. Een
decreet van keizerin Maria Theresia (1772) om gemeentelijke
heidevelden tot akkers, weiden en bossen te ontginnen had weinig of
geen praktische gevolgen gehad. Daar de kunstmeststoffen er eerst
kwamen in de tweede helft van de 19de eeuw, bleef de heide een
noodzaak voor de voorziening van potstalmest. Op het einde van de
18de eeuw stellen we een eerste aanplanting met dennenbossen
vastGa naar voetnoot(35), vooral op initiatief van kloostersGa naar voetnoot(36). Na 1830 drong de
provinciale overheid sterk aan tot de verkoop van delen uit deze
heerdgangen, waarvoor de gemeentebesturen aanvankelijk helemaal niet
te vinden waren. Interessant is in dit verband een rondschrijven van
de gouverneur van de provincie Limburg d.d. 22.4.1844Ga naar voetnoot(37) en de antwoorden hierop van de
diverse gemeenteradenGa naar voetnoot(38). De wet van 25.3.1847 maakte het
evenwel mogelijk, op advies van de provinciale deputaties, de
gemeenten te verplichten gemene gronden aan partikulieren te
verkopen en zo de ontginningsaktiviteit te bevorderen. De huidige
heideterreinen zijn niet meer dan relikten van de vroegere
heideheerdgangen.
| |
1.1.1.3.
Men kan ook een linguïstisch kriterium hanteren om een
oudere van een jongere laag nederzettingsnamen af te zonderen: het
intern-lokalizerend voorzetsel bij de oudste laag is in, bij een jongere veelal opGa naar voetnoot(39).
| |
| |
| |
1.1.2. Jongere lagen in de
nederzettingsnamenvoorraad
| |
1.1.2.1. De afgezonderde nederzettingen, een Kempisch fenomeen.
In de late middeleeuwen kende de Kempen vermoedelijk een
demografische ontwikkeling op beperkte schaal en in dezelfde periode
begonnen kloosters en abdijen belangstelling op te brengen voor de
Kempen. Wellicht liggen deze faktoren aan de basis van de vrij
talrijke geïsoleerde nederzettingen, gewoonlijk op de
rand van de heide; in recente tijd zijn ze meestal tot kleine
woonentiteiten ontwikkeld, waarvoor thans vaak gehuchtnamen
optreden.
De volgende types van nederzettingsnamen dateren wel grotendeels uit
de late middeleeuwen, hoewel enkele ook tot een jongere periode
kunnen teruggaan:
A. Een eerste en belangrijke reeks betreft nederzettingsnamen met het
bestanddeel hoeve (sinds de 16de eeuw enkel
bewaard in de betekenis van boerderij), onl. *hova, mnl. hoeve, hove, hoef, lat. mansus. Een hova wordt
gewoonlijk omschreven als de oppervlakte land nodig voor het
onderhoud van één gezin. In deze betekenis is
hoeve bewaard als veldnaam (cfr. infra), maar
ook in de namen van plaatsen waar abdijen en kloosters in de late
middeleeuwen een landbouwuitbating vestigden op (heide)gronden, die
ze meestal van grootgrondbezitters ten geschenke hadden gekregen. In
de Limburgse Kempen bijv.: de Hoef te Hechtel (abdij van Averbode) en te Helchteren (abdij van Sint-Truiden); de Hoeven te Overpelt
(abdij van Floreffe); Hengel- en Kelchterhoef te Houthalen
(ibid.); de Grote Hoef te Lommel (abdij van Averbode).
Hoeve moet evenwel niet per se betrekking hebben op klooster- of
abdijgoederen, maar kan ook op gemeentelijke ontginningen, evtl. op
lekenbezit wijzen, zoals bijv. de Hoef (thans
gehuchtnaam) te Opglabbeek en Wijchmaal, en met bepalende
bestanddelen: (Neerpelt) Boelehoeve, 1529
vanden bolen hoeue (Mon. IX: 62-63), Mnl. bule ‘heuvel, hoogte’; (Sint-Huibrechts-Lille) Duisen Hoeve, 1613 de duisen hoeff (Mon. XII: 130-31), een
afgezonderde nederzetting waarop in de 17de eeuw
één woning stond.
B. Een tweede reeks nederzettingsnamen is afgeleid van persoonsnamen,
veld- en waternamen enz. De gemeente Sint-Huibrechts-Lille telde
blijkens 16de-eeuwse bronnen toen vijf woonentiteiten in de | |
| |
bet. van gehuchten: Broek(kant), Dorp, Hork, Ven(der)straat en Zaan/Zand. Daarnaast waren er evenwel in die gemeente in
die tijd niet minder dan zes afgezonderde nederzettingen, waarvan er
twee zijn afgeleid van een persoonsnaam: Geerkens, 1767 op de geerkens (Mon. XII: 106) en Geuskens, 1724 geuskens hoffstede (ibid. 104). De vier overige
namen wijzen op de hoogteligging: Heuvel, 1509 op geen
hoeuel (ibid. 108) en Kompen, 1581 op di
compen (ibid. 107); de ligging in een (uit)hoek op de grens
met Hamont (Hork, 1580 opten
horrijnck) (ibid. 108), en bij een waterloop (Rijt, jonger
Riet, 1586 op die rijt) (ibid. 109-10). Het eerste
lid van 1844 Fierkensheikant (ibid. 105) is
eveneens een persoonsnaam: een reeks boerderijen op de Heikant bij
het erf van Fierkens.
Ook in de buurgemeente Hamont zijn twee afgelegen nederzettingen
afgeleid van een persoonsnaam: Robbert, 1612 den
robrechtGa naar voetnoot(40), en Winter, 1519 den wynterGa naar voetnoot(41).
Dielishoek, 1668 aen den dyelis hoeckGa naar voetnoot(42) en
Emmelenhoek, 1613 aenden emmelen hoeckGa naar voetnoot(43) zijn
twee kleine agglomeraties in hoekvorm (tussen drie wegen), genoemd
naar de hierin centraal gelegen boerderijen van Dielis en Emmelen;
te vergelijken met de Janshoek te Kaulille (Top. XXII/1: 56).
In de Kempen is er een nauwe relatie tussen persoons- en plaatsnaam.
Mogelijk houdt zulks verband met de invloed die in bepaalde
ontginningsperioden van individuele boerderijen is uitgegaan. Het
hierboven behandelde nederzettingsnamentype voor Hamont en
Sint-Huibrechts-Lille komt in nagenoeg elke Kempische gemeente voor.
C. Namen van het type persoonsnaam + heide kunnen eveneens wijzen op een (aanvankelijk)
afgezonderde nederzettingGa naar voetnoot(44) op de rand van de gemene heide, zoals bijv.
(Neerpelt) Daamsheide, 1553 op gheen daems heijde
(Mon. IX: 63-64): het goed van Daams, gelegen tegen de heide en
waarrond zich een kleine nederzetting heeft gevormd. Te vergelijken
met dit type zijn deze gevormd door persoonsnaam
+ -einde, bijv. te Meeuwen: 1684 opt vliegen eyndeGa naar voetnoot(45).
| |
| |
| |
1.1.2.2. Nederzettingen uit de 19de-20ste eeuw.
Het is bekend dat de Kempen sedert het midden van de vorige eeuw,
toen zij nog voor ca. 2/3 met gemeentelijke heidevlakten bedekt was,
een belangrijke demografische expansie heeft gekend, met het gevolg
dat regelmatig nieuwe woonkernen in de heide ingeplant werden en
worden. Uit een mondeling onderzoek is bijv. gebleken dat de
Bocholtenaren thans als gehuchtnamen beschouwen: op de
Bosheide, in de Kempen, op de Kleine Landeigendom, in het
Meierbroek, in de Moesputten, in de Voort (Mon. VIII: 50).
Behalve de Kleine Landeigendom (maatschappijnaam)
en de Voort (oorspronkelijk een waterovergang)
zijn het historisch overgeleverde veldnamen.
Een belangrijke reeks nieuwe nederzettingen in de Kempen dateert uit
de 19de eeuwGa naar voetnoot(46), maar de omvangrijkste
groep betreft nieuwe woonwijken van na 1940. In vele gevallen werd
daarbij de overgeleverde kadastrale benaming op de woonwijk
overgedragen, zoals voor het Look te Neerpelt; de Haag, de Hoeven en de Zavel
te Neerglabbeek; de Nieuwe
Kempen te Opglabbeek; de Hoven en de Molendel te As; de Rieten te
Meeuwen enz.
| |
1.2. Indeling en geleding van de nederzettingsnamen van elf
gemeenten uit de Limburgse KempenGa naar voetnoot(47).
| |
1.2.1.
Zoals bekend zijn de meeste Kempische gemeente- en gehuchtnamen geen
nederzettingsnamen in de strikt etymologische zin, i.c. namen op -heem, -hoven, -wijk, -zele e.a., bestanddelen die, wat
hun betekenis betreft, duidelijk op bewoning wijzen. In de gemeente
Bocholt bijv. wijst alleen de naam VeldhovenGa naar voetnoot(48) op bewoning of
nederzetting. De overige zijn primair ofwel waternamen (Lechten, Lozen), ofwel namen die verband houden met de
aanvankelijke begroeiing met (loof)bos (Bocholt, Goolder,
Kreiel), resp. kreupelhout (Hees). Voor de
overige Kempische gemeenten geldt grosso modo dezelfde vaststelling: de
gemeente- en gehuchtnamen zijn in de meeste gevallen primair waternamen,
natuurnamen e.d.; sekundair (nadat | |
| |
bewoning had
plaatsgevonden) funktioneerden ze als nederzettingsnamen. Wanneer de
overdracht plaatsvond is vrijwel nooit te achterhalen.
In de elf door ons onderzochte gemeenten zijn er buiten Veldhoven slechts drie nederzettingsnamen die eksplisiet
bewoning aanduiden:
1) | Ellikom, een -ingaheem-naamGa naar voetnoot(49), psn. + suffiks -inga
+ heem, germ. *Aljinga
haim ‘woning van de lieden van Aljo’
(Top. XXII/4: 1-2). |
2) | (Kaulille) Hostie, 1519
in gheen hosteij < ho(f)stede
‘plaats waar een hof of hoven staan’ (Top.
XXII/1: 53). |
3) | (As) Heide(huizen)/Zevenhuizen, 1345 op gheen heyde / 1639 die heijder
huijsen / 1788 de seven huijse (Mon. XI:
90-91). - Nederzetting die - vermoedelijk in de late middeleeuwen -
ontstaan is op de rand van de uitgestrekte heide tegen Genk en Opglabbeek. Van de 16de tot de 19de
eeuw precies zeven erven, vandaar de naam Zevenhuizen. |
| |
1.2.2.
Tot een oude, (jong-)prehistorische laag behoren o.m. de gemeentenamen
Brogel en Hamont:
1) | Kleine-Brogel, 1222 minor brogela, 1253 brogele. De dorpsnamen (Grote/Kleine) Brogel en
Breugel (bij Eindhoven) zijn ontleningen aan Keltisch *brogilo (Top. XXII/2: 1-2)Ga naar voetnoot(50). |
2) | Hamont, 1257 hamont. Ofwel samenstelling van hage(n) en munt < lat. montem
‘berg’ of mund
‘bescherming, afweer’, ofwel teruggaand op *hamot(h) ‘afgesloten,
resp. versterkte plaats’Ga naar voetnoot(51). In alle voorgestelde
hypothesen is een gemeenschappelijk element te onderkennen, nl. de
betekenis ‘afsluiting, omheining, verdediging,
verweer’. |
| |
1.2.3.
Vrij talrijk zijn de waternamen die nederzettingsnamen zijn geworden en
waarvan er verschillende tot de prehistorische tijd teruggaan. Dit grote
aantal waternamen in de nederzettingsnamenvoorraad | |
| |
van de
Limburgse Kempen is te verklaren door het feit dat alle oude woonkernen
op het Kempisch Plateau, met uitzondering van Wiemesmeer (Zutendaal),
gesitueerd zijn in de nabijheid van een waterloop.
1) |
Neerglabbeek
ligt in de vallei van de Itter (cfr. ook Opitter),
Opglabbeek
in de vallei van de Oeter (cfr. ook Neer-
en Opoeteren) of Bosbeek. Glabbeek, fra. Glabais, du. Gladbach zijn zeer gangbare waternamen geweestGa naar voetnoot(52), die in vele
gevallen door andere namen verdrongen werdenGa naar voetnoot(53). De
nederzettingen Neer- en Opglabbeek zijn genoemd naar hun ligging bij
een gladde ‘glanzende, heldere beek’: 1219
ecclesiam tam inferioris quam superioris ville que dicitur glatbekeGa naar voetnoot(54). |
2) |
As
, 1140 aschGa naar voetnoot(55), is een prehistorische
waternaam (askā), te vergelijken met
Asse in BrabantGa naar voetnoot(56). Het
oudste site van As is Oeleinde, 1597 op dat
ulendGa naar voetnoot(57). Deze
wellicht jongere naam voor As wijst op de ligging op het uiteinde of
de rand van het Oel ‘broek of
moeras’ in de Bosbeekvallei. |
3) | Als synoniem van Oel (einde) wordt
éénmaal Broets (1714)
vermeld, teruggaand op Mnl. bruud, bruijd
‘drek, bij overdracht moeras’. Dit element is
tevens het eerste lid van de Neerpeltse gehuchtnaam Broeseinde, 1520 op gheen broets eijnde
(Mon. IX: 34). Broe(t)seinde, naar de betekenis verwant met Oeleinde te
As, betekent, blijkens de geografische gesteldheid, (ligging op het)
uiteinde, de rand van het moeras in de Dommelvallei = Pelt, 815 kop. ± 1170 palethe
(Mon. X: 35-37), een kollektief *pal-ithi van Mnl.
pael ‘poel, plas’ (MW VI,
22). |
4) | Te vergelijken met Oel(einde) en Broets(einde) is eveneens Niel (bij-As),
Mnl. niel ‘voorover’, als
zelfstandig naamwoord gebruikt in de bijwoordelijke uitdrukking int niel ‘in de diepte,
omlaag’ (MW IV, 2390).
Niel ‘laagte, depressie’ doelt
hier op de Bosbeekvallei (60 m) die ca. 30 m ingesneden is in het
plateau (90 m) en een drassig kom- |
| |
| |
| pleks vormt, zulks in
oppositie tot de hoger gelegen bouwland- en heidegronden (Top.
XXII/5: 18-19). |
5) | Een afgezonderde nederzetting te Achel-Hamont, genoemd naar een
waterloop, is Beverbeek, 1360 beverbekeGa naar voetnoot(58). Het eerste lid is zoals in Beverlo de diernaam de
bever. |
6) | Rijt was in de Kempen zeer verspreid als naam
voor waterlopen. Niet alleen zijn talrijke nederzettingen genoemd
naar de ligging bij zulk een rijt, o.m. te Kaulille (Top. XXII/1: 84), Kleine-Brogel (Top. XXII/2: 58-59), Overpelt (Mon. X: 297) en Sint-Huibrechts-Lille (Mon. XII: 109), maar ook
tientallen terrein- en vandaar talrijke plaatsnamen - vooral voor
bouw- en hooiland - zoals Rijt(beemd,
-veld), zijn met dit bestanddeel samengesteld. In
talrijke gevallen is de waternaam rijt in recente
tijd verdrongen door jongere namenGa naar voetnoot(59).
Anderzijds is rijt een (jongere) variant van de
Bocholtse nederzettingsnaam Lechten, die teruggaat
op *lak-ti, bij lekken ‘druppelen,
doorzijpelen’ (Mon. VIII: 45-46). Een andere Bocholtse
gehuchtnaam, nl. Lozen, 1575 tot
loessen (ibid.: 46-47), is genoemd naar een (water)loos ‘afwateringssloot’Ga naar voetnoot(60). |
7) | Talrijk zijn eveneens de nederzettingen die genoemd zijn naar de
ligging naar de kant ‘zijde’ van een broek
‘moeras’Ga naar voetnoot(61), vandaar de
gehuchtnaam Broekkant, o.m. te Ellikom (Top. XXII/4: 6-7), Kleine-Brogel (Top. XXII/2:
17-18) en Sint-Huibrechts-Lille (Mon. XII: 104). Zoals Heikant voor Heide is Broekkant in
de meeste gevallen een jongere formatie voor BroekGa naar voetnoot(62). Naar de ligging bij een ven, resp. een
wijer, zijn de nederzettingen InkensvenGa naar voetnoot(63) te Hamont en Wijer te
Sint-Huibrechts-Lille genoemd (Mon. XII: 110). |
| |
| |
| |
1.2.4.
Op de vroegere (loof)bosbegroeiing wijzen de bestanddelen lo, hout en evtl. bos, hees.
1) | Lo, 1465 op gheen loe, is een
gehucht van HamontGa naar voetnoot(64). Bedoeld wordt de huidige Lozenerheide
(gerooid loofbos?) op de grens met Lozen-Bocholt; tevens het hoogste
punt van de gemeente (43 m).
Het Lo komt zo frekwent voor als perceelsnaamGa naar voetnoot(65), dat we wellicht niet steeds
moeten denken aan (gerooid) loofbos, maar eerder aan kreupelbos
(cfr. Hees). Bij nederzettingsnamen komt lo meestal voor als tweede lid van een
samenstelling:
a) | (Bocholt) Goolder, 1433 goerle (Mon. VIII: 43)Ga naar voetnoot(66). Goor ‘moeras’
+ lo. |
b) | (Bocholt) Kreiel, 1575 kreijel (Mon. VIII: 44-45)Ga naar voetnoot(67). Mnl. craeye
‘kraai’ + lo: kraaienbos. |
c) | Lille ‘lindenbos’ in
de gehuchtnaam Lindel te Overpelt (Mon. X:
243); (Sint-Huibrechts) Lille (Mon. XII:
103) en Kaulille, met als eerste lid kau =
kauw, kraai (Top. XXII/1: 3-4). |
d) | De Overpeltse gehuchtnaam Hasselt is op
het eerste gezicht een kollektief bij Mnl. hasel ‘hazelaar’. De oudste
grafie, 711 kop. 1191 haeslaosGa naar voetnoot(68), wijst
evenwel eerder op een samenstelling van germ. hasi ‘beukenbos’ +
lauhas, mv. van lauha ‘bos op zandgrond’Ga naar voetnoot(69). Wel een collectief is Herent (gehuchtnaam van Neerpelt), 1364 heernt (Mon. IX: 59), een afleiding van Ondl. *heern, hern ‘haagbeuk’
(nog bewaard in heren-teer): plaats waar
haagbeuken groeienGa naar voetnoot(70). |
|
2) | Hout ‘bos’ is het tweede lid
van de gemeentenaam Bocholt, 1162 bucolt (Mon. VIII: 42)Ga naar voetnoot(71) en het eerste bestanddeel van de Over- |
| |
| |
| peltse gehuchtnaam Houtmolen, 1451 houtmolen ‘de molen bij of in het hout
‘bos’) (Mon. X: 170). |
3) | Een (jonger) synoniem van lo en hout is bos. De nederzettingsnaam Boseinde te As, 1702 aen den
bosch (Mon. XI: 89), en te Neerpelt, 1543 opt
boseijnde (Mon. IX: 90), duidt op de ligging van een
nederzetting op het (uit)einde (rand of zoom) van een boskompleks.
Het Varkensbos, 1474 den verkensboschGa naar voetnoot(72), is een
gehucht van Hamont, met als jongere variant Bosstraat, 1617 de bosstraetGa naar voetnoot(73): naar de ontwikkeling van de
nederzetting langs een weg die naar het (Varkens)bos leidt. |
4) | Hees, germ. haisjō-
f. ‘jonge beukenbos, later struikgewas’, is een
gehucht te Bocholt, 1575 op die hees (Mon. VIII:
43-44) en te Hamont, 1470 op gheen heesGa naar voetnoot(74). Als tweede lid (met reduktie tot -is) in (Neerpelt) Kolis, 1517
op gheen coelheze (Mon. IX: 64-65). Het eerste
element is kool = boskool (wellicht turf). |
| |
1.2.5.
Veldnamen zijn oorspronkelijk:
1) | (Hamont) Haart, 1465 op die
haertGa naar voetnoot(75), nog onderscheiden in Grote en Kleine Haart. Germ.
harud ‘beboste hoogte, zandige
heuvelrug’. Bedoeld wordt de huidige Haarterheide. |
2) | (Overpelt) Heesakker, 1229 in
helhackere (lees: heshackere) (Mon. X:
140). Deze naam herinnert wellicht aan de primitieve door
kreupelhout besloten dorpsakker. |
3) | (Neerpelt) Grote Heide, 1504 op die
grote heijde (Mon. IX: 59). Nederzetting op de boord van
een uitgestrekt heideterrein. |
4) | (Kleine-Brogel) Heris (cfr. 1.1.2.2). |
5) | (Hamont) Mulk, 1399 mollocGa naar voetnoot(76). Mol ‘fijne, droge,
losse aarde’ + lo(o)k ‘afgesloten
terrein’. |
6) | (Kaulille) Raak, 1503 op die
raeck (Top. XXII/1: 83). Mnl. rac ‘strook
(land)’. |
7) | (Sint-Huibrechts-Lille) Smeel, 1786 op den smeel (Mon. XII: 110). Terrein begroeid met smeel =
buntgras. |
| |
| |
| |
1.2.6.
I.v.m. de bodemgesteldheid staan Zand en Zavel:
1) | (Sint-Huibrechts-Lille) Zaan, 1523 op sande / 1575 op
san (Mon. XII: 109). Zaan = dialektisch
voor zaande, de verbogen vorm van zand. |
2) | (Kleine-Brogel) Zavel,
1573 inden sauel (Top. XXII/2: 73). Zand en
Zavel zinspelen op de zavelachtige ondergrond. Ook als perceelsnamen
zijn ze voor vrijwel elke Kempische gemeente geattesteerd. In
talrijke gevallen wordt ook gewezen op de ligging van een huis of
van een groep huizen in zulk zand- of zavelgebiedGa naar voetnoot(77); ze hebben
zich daarom niet steeds als nederzettingsnaam doorgezet. |
| |
1.2.7.
Wegnamen zijn (Overpelt) K(w)adijk, 1552 op de
caetdijck (Mon. X: 225-26) en (Sint-Huibrechts-Lille) Venderstraat, 1640 aende venner
straet (Mon. XII: 108).
De Kleine-Brogelse gehuchtnaam Voort, 1586 op die voirt (Top. XXII/2: 68) is genoemd naar een
nabijgelegen waterovergang.
| |
1.2.8.
Nederzettingsnamen op -einde, -hoek en -kant (aanduiding van de ligging) zijn vrij talrijk:
1) | Einde:
(As, Neerpelt) Boseinde (cfr. 1.2.4). |
(Overpelt) Hoverseinde, 1523 op houericx eijnde (Mon. X: 172-73). |
(Hamont) Koleneinde, 1465 aent
coleneyndeGa naar voetnoot(78). Kool = brandstof, wellicht
turf zoals in Kolis (1.2.4). |
(As) Overeinde, 1659 gelegen aen d'ouer eijndt (Mon. XI: 94). Over ‘hoger’ staat
hier in oppositie met Oeleinde (cfr.
1.2.3) of Neereinde (neer = lager). |
|
2) | Hoek:
(Hamont) Achterhoek, 1666 in den achterhoeckGa naar voetnoot(79). Achter = afgelegen, terwijl hoek
wijst op de ligging in hoekvorm (tussen wegen). |
(Neerpelt) Hagenhoek, 1577 inden haijghen
hoeck (Mon. IX: 96). Woonkern in hoekvorm tegen de
Hagen(heide). |
|
| |
| |
3) | Kant:
Broekkant te Ellikom, Kleine-Brogel en Sint-Huibrechts-Lille
(cfr. 1.2.3). |
Heikant te Ellikom (Top. XXII/4: 7) en
Sint-Huibrechts-Lille (Mon. XII: 105). |
Meeuwerkant te Ellikom (Top. XXII/4:
7-8). |
|
| |
1.2.9.
Oriëntatienamen (i.c. de vroegere stadspoorten van Hamont):
Achelse Poort, 1663 die achelder poorteGa naar voetnoot(80) en Buulderpoort,
1609 de bueler poortGa naar voetnoot(81).
| |
1.2.10.
Benoeming naar de hoek- of neusvorm (tussen wegen): (Overpelt) Neus, 1570
op die nues (Mon. X: 273).
| |
2. Het broek en de heide.
| |
2.1. Het broek.
| |
2.1.1. Naamgeving
In vrijwel elke Kempische gemeente komt een (gewoonlijk vrij uitgestrekt)
gemeentelijk broek of moeras voor. De naam leeft voort in talrijke
nederzettingsnamen als Broek(kant)Ga naar voetnoot(82).
Synoniemen van broek zijn:
1) | Mnl. bere ‘modder, slijk’
(MW I, 914): talrijk zijn de plaatsnamen Ber(en)broek, eigenlijk een
tautologische samenstelling. |
2) | Mnl. bruud, bruijd ‘drekke grond,
moeras’ (MW I, 1470-71), het eerste lid van de Neerpeltse
gehuchtnaam Broeseinde (cfr. 1.2.3), die kan
vergeleken worden met Oeleinde te As (ibid.). |
| |
| |
3) | Goor, Mnl. gore
‘slijk, moeras’, in talrijke gevallen nog als
gemeen broek vermeldGa naar voetnoot(83), maar ook als naam voor viswijers
en terreinen voor de hooiwinning (na ontwatering). |
4) | Maal, germ. malhō-
f. ‘zak, depressie’, o.m. in de gemeentenaam
Wijchmaal, 1139 wimaleGa naar voetnoot(84). |
5) | Mortel, eigenlijk mortelspecie, overdrachtelijk:
slijk, modder; dit bestanddeel leeft in tientallen Kempische
plaatsnamen voort. |
6) | Solt, kollektief van germ. sula- ‘slijk, modder’, o.a. in de
gehuchtnamen Solt (Neeroeteren), Bovensolt (Opitter) en Neersolt
(Tongerlo). |
| |
2.1.2. Funktie
In het broek werd klot of moer
gedolven. Er dient een fundamenteel onderscheid te worden gemaakt tussen
turf (voes)Ga naar voetnoot(85) en klot (moer, vurt).
1) | Turf was de bovenste humuslaag (met het
heidekruid), die uitgestoken, uitgeturfd of afgevlagd werd.
Turfschadden werden in eerste instantie op de natte heide gestoken -
vandaar ook de benaming heiturf -, waardoor evtl.
een uitgeholde bodem, resp. een ven kon ontstaan: cfr. de talrijk
voorkomende plaatsnamen als Hool en Turfbroek, -put, -ven, -wijer. |
2) | Onder de turflaag bevond zich klot, ontstaan
door een ophoping van afgestorven plantenresten (moerasplanten).
Vgl. ook
Goossenaerts
: ‘Klot = moergrond zonder groes - aan turf is
groes - in vierkante blokjes verdeeld, dan met een turfbod tot op
ca. 15 cm diepte uitgestoken en gedroogd’Ga naar voetnoot(86).
Klot, Mnl. clotte, is ablautend
verwant met kluit en kloot.
Zoals klootGa naar voetnoot(87) betekent klot in het
algemeen ‘kluit, klomp’, maar heeft |
| |
| |
|
hier de specifieke betekenis van ‘turfklont of
-klomp’ (MW III, 1589-90). Synoniemen van klot zijn
moer en vurt. Moer is
veengrond (MW IV, 1779-80)Ga naar voetnoot(88).
Vurt, dat teruggaat op Mnl. vort,
vurt, adj. ‘(ver)rot’, van hout
‘vergaan’ (MW IX, 1170), waarbij wellicht
gezinspeeld wordt op de vergane resten bij de klotvorming. GesslerGa naar voetnoot(89) citeert vuert in de betekenis van brand(stof). Dat vurt en
klot synoniemen zijn bewijzen ook attestaties als deze: 1595 1 roeije vuerts offt drij carren clotsGa naar voetnoot(90); 1615 een halff vierdel vurts
offt clotGa naar voetnoot(91). |
Talrijke (gemeentelijke) moerassen in de Kempen worden Holven genoemd, in de meeste gevallen wel te verstaan als:
uitgehold ven door het steken van klot. Geschikt voor de klotwinning
waren eveneens de Goren (cfr. 2.1.1), gewoonlijk vrij
uitgestrekte terreinen moerasland, bestaande uit vennen en
hooilandpercelen; in recente tijd zijn ze ook vaak tot viswijers
omgevormd.
| |
2.2. De heide.
| |
2.2.1. Naamgeving
De gemene heidegronden, die gemiddeld 2/3 van een Kempische gemeente in
beslag namen, werden of worden meestal aangeduid als Vroente, Aard, Gemeente, Heide, Kamp, Veld, Woestijn e.a. Heide heeft zich van al deze namen het best in het
dagelijks gebruik kunnen doorzetten; de overige namen zijn vooral als
toponiemen bewaard, niet het minst als benamingen van ontgonnen
terreinen waarop de namen werden overgedragen (cfr. infra).
| |
2.2.1.1. Vroente, Aard en Gemeente
A. Vroente, Mnl. vroonte, vreunte
‘heerenland, domeingoed, gemeentegrond’ (MW IX,
1419-21), uit Mnl. vrone, vroon, adj.
‘heerlijk, des heren’ (MW IX, 1412) - eigenlijk
de genitief mv. van *vrō, ohd. frō, germ.
*frawan ‘heer’Ga naar voetnoot(92) -
+ suffiks -te. Vroente betekent dus
letter- | |
| |
lijk herenlandGa naar voetnoot(93) en vandaar: gronden in gemeenschappelijk
gebruik.
Zoals Aard en Gemeente doelt Vroente niet enkel op het onbebouwd
liggende veld, maar tevens op straten, bossen, pleinen enz., m.a.w.
op alles wat openbaar of gemeen was. Vandaar ook de vaak optredende
bestanddelen gemeen of 's
herenGa naar voetnoot(94), ook in verbinding met namen van waterlopen,
grachten, wegen, vennen enz. (de betekenis is vrijwel steeds
‘gemeen’, openbaar vs. privaat).
Uit de enkele hier volgende voorbeelden - alle uit de Limburgse
Kempen - blijkt dat in oudere documenten (gemene)
vroente, (gemene) heide, gemeente en veld vrij
afwisselend konden optreden:
In de Limburgse Kempen werd vroente in de 16de eeuw
voornamelijk door heide verdrongen. De naam leeft
evenwel verder in overtalrijke perceelsnamen, i.c. ontgonnen
heidegronden. Vroente blijkt historisch vooral in de Belgische
Kempen te zijn opgetreden;
De Bont
Ga naar voetnoot(101) vermeldt dit toponiem niet voor Kempenland in
Noord-Brabant.
B. Aard, Mnl. aert
‘beploegde of bebouwde grond, bouwland; land (in het
algemeen), grond, vaste grond; landstreek; plein of werf, markt,
kade’ (MW I, 193-94), Ohd. art
‘akkerbouw, -land’, os. ard
‘verblijf, woning’, oe. eard
‘land, streek, woonplaats, bebouwde grond’.
| |
| |
Aard wordt beschouwd als een afleiding van de wortel *ar ‘ploegen’Ga naar voetnoot(102), got. arjan,
mnl. aren (MW I, 453), eren,
erien (MW II, 690-91), bij Kiliaan 11
vermeld als aeren, (e)eren, errien. De grondbetekenis van aard is dan
bouwland, beploegde akker, met de afgeleide
betekenissen: land waar men (van vader op zoon) woont, en verder
afkomst en hoedanigheid (de aangeboren aard)Ga naar voetnoot(103).
Indien de primaire betekenis van aard, aldus de etymologische
woordenboeken, bouwland zou zijn, is het moeilijk te verklaren
waarom in de Kempen aard een synoniem is van vroente en gemeente in
de betekenis van het open, onbebouwde veldGa naar voetnoot(104). De ontwikkeling van woeste grond tot bouwland
(door ontginning) is logisch te verwachten, maar niet die van
bouwland tot heidegrond, zeker niet voor de zo talrijke en zo
uitgestrekte terreinen die de Kempische aarden blijken uit te maken.
De oudste betekenis van aard is, aldus
Gysseling
Ga naar voetnoot(105), (terecht) gemene weide.
In Brabant en Zuid-Oost-Vlaanderen is aard, dial.
ert. eerd de koerante benaming voor de
vruchtbare alluviale gronden langs de waterlopenGa naar voetnoot(106); in de Antwerpse Kempen
is aard identiek met beemd, eusel en weide (eerder gronden van
slechte kwaliteit)Ga naar voetnoot(107).
Schuermans
Ga naar voetnoot(108) en
Cornelissen-Vervliet
Ga naar voetnoot(109) vermelden
aard ook in de betekenis van een stuk bouwland. Blijkbaar hebben we
hier in alle gevallen te doen met ontginningen uit de aard (gemene
weide); zoals | |
| |
in de andere gevallen (heide, gemeente, vroente ...) ging de naam van de
gemeentegrond over op de ontgonnen percelen.
J. Helsen
Ga naar voetnoot(110) heeft erop
gewezen, dat de benaming Aard ‘gemene
grond’ wellicht het frekwentst in de Antwerpse Kempen
voorkomt. Zulks lijkt inderdaad het geval te zijn: Aard is weliswaar niet onbekend in Noord-BrabantGa naar voetnoot(111), maar even talrijk zijn aldaar gemeente, heerdgang en heide. In de
Limburgse Kempen komt Aard in de genoemde
betekenis vooral voor in de Verbeterde KempenGa naar voetnoot(112) o.m. te
Heppen, Heusden en Tessenderlo.
C. Gemeente, een afleiding van mnl. meen ‘gemeenschappelijk’, heeft
primair dezelfde betekenis als aard en vroente, nl. het gemeenschappelijk grondbezit (MW
IV, 1280).
De betekenisomschrijving van gemeente door
Smulders
Ga naar voetnoot(113) is nagenoeg identiek
met die van aard door
Helsen
: ‘Een gebied met woeste gronden (hei- en
moervelden en wild grasland) binnen een bepaalde omgrenzing, dat in
gemeenschappelijk gebruik is bij de inwoners van
één of meer dorpen of bij de bewoners van een
dorp. 't Wordt gebruikt om vee en schapen te weiden, turf en leem te
steken, strouwsel en buunt te maaien en heiplaggen te
steken’.
Gemeente is historisch voor de hele Kempen geattesteerd, maar heeft
zich klaarblijkelijk het best kunnen doorzetten in Noord-Brabant.
D. Vroente, Aard en Gemeente
komen in de hele Kempen voor als perceelsnamen: en wel voor door de
gemeentebesturen verkochte en door de kopers (meestal) ontgonnen
percelen heidegronden (cfr. 3.1.3.2).
| |
2.2.1.2. Heide
Mnl. heide (hede, hei): 1) heide,
onbebouwde zandgrond; bij uitbreiding ook in het algemeen vlakke
veld, synoniem van mnl. plein; 2) heidegewas (MW III, 253-54). Heide
heeft een engere betekenis dan gemeente (aard, vroente): het is de
gangbare benaming geworden voor de - al dan niet gemene -
onvruchtbare zandgronden begroeid | |
| |
met heidegewassen of
voor niets opbrengende zandgrond. Men kan hierbij nog een
onderscheid maken tussen de droge heide, begroeid met de struikheide
(erica) en de natte heideGa naar voetnoot(114), begroeid met gagelGa naar voetnoot(115) en met de dop- of hommelheideGa naar voetnoot(116).
Vermits de gemene gronden meestal heidevelden waren, is het niet
verwonderlijk dat (gemene) heide
een konkurrent geworden is van vroente, aard en
gemeente en dat heide deze
namen vanaf de 16de eeuw ook in belangrijke mate heeft verdrongen.
Heide is tot vandaag de benaming bij uitstek gebleven ter aanduiding
van de nog resterende gemeentelijke heide.
Voor de belangrijkste onderdelen van deze gemene heide zijn
specifieke namen voorhanden, waarbij het eerste lid in de meeste
gevallen wijst op de ligging (bij een gehucht, een buurdorp, een
moeras enz.).
Daar de heide de Kempische gemeenten in zo sterke mate
landschappelijk domineerde, is het logisch dat talrijke
nederzettingen - zowel oudere als zeer recente - genoemd zijn naar
de ligging bij of tegen de heide:
1) | In de Limburgse Kempen is Heide een
gehuchtnaam te As, Genk, Kuringen, Lanaken, Lommel,
Meeuwen, Molenbeersel, Opglabbeek,
Ophoven, Zutendaal; Heike fungeert als
nederzettingsnaam o.m. te Hoelbeek en
Wijchmaal. |
2) | Zeer produktief was Heikant (cfr. ook 1.2.8)
voor kleine en meestal jonge woonkernen, in de Limburgse Kempen
bekend te Achel, Beek, Ellikom, Gellik, Helchteren, Lanaken, Sint-Huibrechts-Lille, Neeroeteren en Oostham.
A. Helsen
Ga naar voetnoot(117) vermeldt Heikant voor de
volgende gemeenten uit de Antwerpse Kempen: Arendonk, Berlaar, Bevel, Eindhout,
Essen, Herenthout, Kalmthout, Meerhout, Merksplas, Oostmalle, Poederlee, Schoten, Vorselaar, Weelde, Westmalle en Zandhoven. Te
vergelijken met namen op -kant zijn namen op
-zijde zoals Heizijde te
Turnhout. |
3) | Voor Noord-Brabant beschikken we niet over een volledige
inven- |
| |
| |
| |
2.2.1.3. Veld en kamp
A. Veld was in de middeleeuwen de meest algemene
benaming voor onbebouwde, woeste grondGa naar voetnoot(119), maar maakte reeds vroeg de semantische
ontwikkeling door van onbebouwd tot ontgonnen land, bijv.:
Sommige nederzettingsnamen herinneren nog aan de ligging naar de kant
of zijde van het middeleeuwse open veld, zoals de volgende hoven-namen: Veldhoven in Bocholt en Kwaadmechelen (Limb.); Veldhoven en Meerveldhoven in Noord-Brabant.
Aan de primaire betekenis van veld ‘onbebouwd
terrein’ herinneren:
1) | Veld in verbinding met een gehuchtnaamGa naar voetnoot(123) ter aanduiding van
veldkompleksen, die wellicht in de late middeleeuwen (of
vroeger) ontgonnen en verkaveld werden; zo kreeg veld de
sekundaire betekenis van een perceel bouwland en werd een
synoniem van akker (cfr. 3.1.1). |
2) | Het toponiem Heideveld, een samenstelling
van heide (meestal verkort tot heit-) en veld.
Heideveld benoemt een stuk heidegrond in privaat bezit, gelegen
buiten de gemene heide, maar waarvan het eens deel uitmaakte.
Deze plaatsnaam is algemeen verspreid in de Kempen, evenals het
betekenisverwante Heidehoeve. |
B. Kamp, een ontlening aan lat. campus, is oorspronkelijk een synoniem van veld in de zin van
‘het open, onbebouwde veld’Ga naar voetnoot(124).
Weinige plaatsnamen in de Kempen herinneren nog aan deze primaire
| |
| |
betekenis. Een duidelijk voorbeeld is de Kempen (mv. van kamp) te Bocholt, een heideterrein van
meer dan 200 ha.
Wel is Kamp een zeer verspreid toponiem in de sekundaire betekenis:
een individueel, uit het veld gewonnen en door een heg of een
houtkant geheind perceel (cfr. 3.1.1).
| |
2.2.1.4. Enkele namen voor specifieke terreinen uit de gemene aard
of vroente
| |
A. Dries.
In ‘Het probleem dries’ bracht
J. Lindemans
Ga naar voetnoot(125)
dit toponiem, volgens hem een afleiding van drie, in verband met
de driejaarlijkse wisselbouw: het gebruik om alle drie jaar een
derde van de akker te laten braak liggen; hij schetst vervolgens
het semantisch verloop van het woordgebruik van dries van
rustend land tot de met gras begroeide dorps- of gehuchtpleinen.
Aanvankelijk beschouwde
Gysseling
Ga naar voetnoot(126)
‘driesprong van wegen’ als de primaire
betekenis van dries, waaruit zich die van (driehoekig) dorps- of
gehuchtpleintje, en vandaar ook ledig land, schrale weide
ontwikkelden. Later stelde GysselingGa naar voetnoot(127)
‘tijdelijk rustend land’ als de primaire
betekenis van dries voorop, als de sekundaire ‘schrale
weide’ (d.i. permanent dries liggend land) en
driehoekig dorps- of gehuchtplein; hij verwerpt ook het verband
tussen drie en dries en knoopt aan bij de door
Mansion
Ga naar voetnoot(128) voorgestelde
hypothese dat dries een afleiding zou zijn van Indo-Europees treu- ‘gedijen, aan kracht
toenemen’.
In de Kempen heeft dries in enkele gevallen
betrekking op onbebouwde grond, al dan niet in gemeen gebruik.
De specifieke betekenis van dries is er evenwel: onrendabel
(hoog of laag gelegen) land, vaak in de zin van een bij de
woning gelegen perceel weiland (de huis- of schaapsdries).
In de Kempen heet een dorpsplein niet Dries.
Historisch is Plaats(e) -
een met gras begroeid plein met daarin een waterkuil - frekwent
geattesteerd. Thans is Plaats(e) vrijwel onbekend in de Kempen ter aanduiding van het
dorpscentrum; de gangbare benaming is thans | |
| |
DorpGa naar voetnoot(129). Naast Plaats (Dorp) komen (vooral)
historisch ook Berg, HeuvelGa naar voetnoot(130), OpstalGa naar voetnoot(131) en PleinGa naar voetnoot(132) voor. De op het dorpsplein gelegen waterpoel kan
ook naamgevend geweest zijn en op het plein overgedragen: BiestGa naar voetnoot(133), DijkGa naar voetnoot(134) en PensepoelGa naar voetnoot(135).
| |
B. Heidehoeve en -veld
(cfr. ook 2.2.1.3).
Het zijn in de Kempen de benamingen bij uitstek voor
heidepercelen in privaat bezit. Meestal liggen ze geconcentreerd
op de rand van de gemene heide, waartoe ze eens behoord hebben.
Op deze terreinen werd tot in het begin van deze eeuw heide
gestoken en gemaaid. Toen op het einde van de 18de eeuw de
eerste dennenaanplantingen plaatsvonden, kwamen deze percelen
hiervoor het eerst in aanmerking.
| |
C. Laar.
Van het toponiem Laar werd nog geen algemeen bevredigende
etymologische verklaring gegevenGa naar voetnoot(136). Volgens GysselingGa naar voetnoot(137) gaat hlāri, ouder hlēri, terug op een Belgisch substraatwoord klēri. In de Kempen blijkt laar
over het algemeen de betekenis te hebben gehad van onbebouwde
(gemeenschaps)grond, met heide of minderwaardige grassoorten
begroeid en waarop men het vee liet grazenGa naar voetnoot(138). In | |
| |
ruime zin was een laar dan een
open weideplaats voor het veeGa naar voetnoot(139). Dit zou een
verklaring kunnen zijn voor het feit dat zovele laren in de
Kempen nederzettingsnamen zijn gewordenGa naar voetnoot(140). Te Opglabbeek is het Laar een heidegebied
van enkele honderden hektaren. Daarenboven is laar algemeen
verspreid als perceelsnaam (ontgonnen heidegronden?), bijv. in
de Limburgse Kempen:
| |
D. Paardenkerkhof.
In vrijwel elke Kempische gemeente was er een paardenkerkhof, een
gemeentelijke begraafplaats - gewoonlijk op de rand van de | |
| |
heide - voor dierenkrengen. In de 16de-17de eeuw
meestal reeds verkocht en als akkerland in gebruik genomen.
| |
E. Schom(mel).
Mnl. schom(me) ‘onvruchtbare heidegrond’ (MW
VII, 629). Eigenlijk mos en, bij uitbreiding
van betekenis, ‘hoog gelegen, onvruchtbaar stuk
grond’ (WNT XIV, 788). De schomtoponiemen - vaak verlengd tot schommelGa naar voetnoot(154) -
hebben meestal betrekking op percelen in privaat bezit.
Meestal onvruchtbare grond: hierop wijzen de vaak optredende
bepalende bestanddelen brem- en hei-Ga naar voetnoot(155); als tweede bestanddeel
zijn -berg en -bosGa naar voetnoot(156) koerant.
| |
F. Smeel.
Magere zandgronden, waar hoofdzakelijk buntgras gedijt, worden
ook Smeel en Smelen (mv.)
genoemd. Smelen, een afleiding van smal, is de naam van een
lange grassoort, meer bepaald van de soorten Aira Flexuosa
(bochtige smelen) en Aira Caespitosa (op natte zandgronden)Ga naar voetnoot(157).
Op droge zandbodems gedijt ook Molinia Coerulia (pijpestrootjes),
in de volksmond pijpevegers genoemdGa naar voetnoot(158).
Met Smeel (Smelen) worden zowel gemene velden als private
percelen benoemd.
| |
G.
Wild, o.m. in Wild Broek, Wildert,
Wildernis voor wild begroeide, onvruchtbare heide-,
resp. broekterreinenGa naar voetnoot(159).
| |
H.
Een typisch fenomeen vormen de landduinen, waarvoor Zand- en
Zavelberg de koerante benamingen zijn.
| |
| |
Zavel (uit lat. sabulum) en Zand komen ook voor als veldnamen en wijzen dan op de aard
van de bouwlaag: droge en lichte dekzandgronden. Ook
nederzettingen op zulke bodems worden aldus genoemd (cfr.
1.2.6), bijv. Zand/Zaan te Sint-Huibrechts-Lille; Zand te
Elen en Kwaadmechelen; Zavel te Gruitrode, Kleine-Brogel en Neerglabbeek. Zand-Oerle is een
gehucht van Oerle (N.-Brab.)Ga naar voetnoot(160).
Op talrijke plaatsen werd ook zavel gestoken, die o.m. diende om
mortel te maken, de huisvloer te bestrooien, bij het kasseien
van wegen enz.Ga naar voetnoot(161). Dit verklaart de talrijke, in
elke gemeente voorkomende zavelkuilen
‘plaatsen waar zavel werd gestoken’.
| |
2.2.2. Funktie
Zoals het broekterrein was de gemene heide een grotendeels open gebied,
in tegenstelling met de geheinde en door houtkanten besloten akker- en
hooilanden; delen van deze gemene gronden konden evenwel gevrijd
‘afgesloten’ worden. Dit laatste gebeurde vooral in
de 19de eeuw en om de gemeenteïnkomsten te vergroten werden
de heikavels dan verhuurd.
Van oudsher werden evenwel de zavelgronden en -bergen afgepaald: binnen
deze palen mocht niemand schapen of enig ander vee hoeden. Zulke
afpalingen gebeurden meestal jaarlijks.
1) | De gemene heide vormde in de eerste plaats de vroegere weide- of
heerdgang (cfr. 1.1.2), vooral voor de schapen, die in vlees, melk,
wol, leer en vet voorzagen. Daarnaast vervulde de heide op vele
andere wijzen een komplementaire funktie in de bedrijfs- en
gezinshuishouding. |
2) | Timmer- en brandhoutvoorziening in bossen en heggen. Hiervoor
kwamen ook de individuele en door houtwallen besloten percelen in
aanmerking. Een thans niet meer in de volksmond levende naam voor
een houtkant waaruit het hout geregeld gekapt werd is graafGa naar voetnoot(162); hiermee te vergelijken is
houw (van houwen ‘kap- |
| |
| |
| pen’), een naam voor een houtkant die in talrijke
gevallen op de percelen werd overgedragen. In 1448 kregen de
inwoners van Achel, Hamont en Lille van Robrecht, heer van Grevenbroek, de
toelating om hun erven in houtkanten te leggen: ‘Te setten
ende te poeten eijcken hout op de vroent eijn ijegelijck man teghen
sijn eerff, sonder eijnighen hijnder der ghemeijnre vaer
weghen’Ga naar voetnoot(163). |
3) | De heide voorzag ook in honing, vroeger vrijwel de enige
suikerbron. De St.-Ambrosiusgilden dateren eerst uit de 17de-18de
eeuw. |
4) | Heide maaien of vlaggen voor de mestbereiding in de potstal. Zulks
gebeurde niet alleen op de gemene heide - in de 19de eeuw ook op de
hieruit jaarlijks door de gemeente verhuurde heikavels -, maar
tevens op de heidegronden in privaat bezit, bekend als Heidehoeven en -velden. Het kwam
ook voor, dat de ingezetenen enkel turfschadden mochten steken en
heide maaien binnen de grenzen van de jaarlijks door de gemeente
afgepaalde heide. Volgens
A. Van Wijngaarden
Ga naar voetnoot(164) waren er 400 tot 1000
karren potstalmest nodig voor 100 ha akker. Hiervoor moesten
jaarlijks 40 tot 70 ha heide worden afgeplagd. Daar voor het herstel
van de heideplaggen 10 tot 30 jaar nodig waren, moest men over 400
tot 2100 ha heide beschikken om 100 ha akkers permanent rendabel te
houden. |
5) | Leem, biezen, riet en rissen als bouwmateriaal. Waar in de
ondergrond een leemsubstraat aanwezig was, konden de inwoners leem
uitgraven om tichelstenen te bakken. Vaak wezen de gezworenen de
plaats aan waar zulks mocht gebeuren. Door het uitgraven van leem
kon eventueel een ven ontstaan: algemeen verspreid is de waternaam
Leemkuil. Korte rissen werden gestoken
voor het repareren van grachten en lange rissen voor het vorsten;
wie rissen had gestoken moest de plaats gewoonlijk opvullen met
aarde, meestal een kar aarde voor twee karren rissen. |
6) | In de heide lagen ook talrijke natuurplassen. De gangbare benaming
voor een viskuil in privaat bezit was wijer, een
woord |
| |
| |
| dat thans nagenoeg volledig door vijver
verdrongen is. De meeste wijers waren oorspronkelijk vennen. Het op
22.5.1601 door de gemeente Overpelt aan Gerard Baken verkochte RoosvenGa naar voetnoot(165) is later bekend als Baken Wijer
(Mon. X: 76-77). Indien door een gemeente een ven werd verkocht,
waren de kondities gewoonlijk dat de koper het recht kreeg om er vis
op te zetten, maar dat de naburen ervan gebruik konden maken als
drinkplaats voor het vee, om er groen op te wassen e.d. Vennen, vaak
gebruikt als vlasroten, waren gemeentelijk bezit. Een synoniem van
ven is vlaas. |
| |
| |
3.1. Het akkerland.
| |
3.1.1. De grondwoorden
De gebruikelijke Kempische benamingen voor het akkerland, waarop rogge,
haver en boekweit, evenals enkele nijverheidsgewassen (koolzaad, vlas)
verbouwd werden, zijn akker en veld.
De primaire betekenis van akker is het
gemeenschappelijk landbouwland bij een nederzetting (vooral in
verbinding met een dorps- of gehuchtnaam)Ga naar voetnoot(166):
dikwijls uitgestrekte kompleksen in talrijke kavels verdeeld; sekundair
kreeg akker de betekenis van een perceel bouwland, al dan niet uit de
primitieve dorpsakker.
Naast akker komt ook zeer dikwijls veld voor ter
aanduiding van bouwland: bij het in kultuur brengen van delen uit het
veld ‘onbebouwde grond’ sedert de late middeleeuwen,
kreeg veld de betekenis van het landbouwland dat bij een buurtschap
behoorde of van een perceel bouwland zonder meer.
Een verspreidingskaart van de akker- en veldnamen, i.c. degene die grote kompleksen benoemen, zou
releverend kunnen zijn voor de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van
de Kempen. Akker is in de genoemde betekenis
ongetwijfeld ouder dan veld. Cfr. het oordeel | |
| |
van
J. Lindemans
Ga naar voetnoot(167) in 1946: ‘De verspreiding van de
akkernamen in de Kempen leert ons ook iets over de betrekkelijke oudheid
van de bewoning en de bodemontginning aldaar. Ze zijn zeer talrijk op de
oevers van de beken die de Weerijs vormen (Brecht, Loenhout), op de Mark (Meer, Hoogstraten),
vooral tusschen de Aa en de Kleine-Nete (Tielen, Kasterlee, Turnhout, Arendonk), ook op de
Dommel (Neer- en Overpelt). In de Zuider-Kempen
zijn zij eerder schaars of ontbreken totaal. Het dichtst bewoonde gebied
van het oude Taxandrië moet dan te situeren zijn in het
Noord-Oosten van de huidige provincie Antwerpen en verder in
Noord-Brabant’. Deze visie van J. Lindemans
steunt evenwel op een onvolledig en soms onbetrouwbaar
kadastermateriaal; in (Neer-, Over-) Pelt op de Dommel zijn er geen
dorps- of gehuchtakkers, wel -velden. Enkel een grondig vooronderzoek
kan tot steekhoudende konklusies leiden.
Akker en het jongere veld (in de
betekenis van bouwland) kunnen vergeleken worden met kouter (westelijk België en Noord-Frankrijk), es (Drente), enk of eng (Midden-Nederland)Ga naar voetnoot(168).
Specifieke benamingen voor individuele, uit de heide ontgonnen en rondom
geheinde percelenGa naar voetnoot(169)
zijn:
1) | Blo(o)k,
afleiding van mnl. bi-luken ‘besluiten’, Look, afl. van mnl. luken. Daarnaast in
Noord-Brabant ook Gelookt en Lookt, mnl. geluken ‘(om)sluiten’, recent
ook in de vormen Gelukt en (met volksetymologie)
Geluk. De primaire betekenis is telkens
afsluiting, de sekundaire ‘een afgesloten perceel, met
name een door heggen of houtkanten besloten stuk land’. De
brede houtkanten voorzagen niet alleen in brandhout, maar vormden
tevens een uitstekende bescherming tegen de wind die de bouwlaag
deed opvliegen. |
2) | In oostelijk Limburg is Kamp de benaming bij
uitstek voor een individueel (uit het veld) opgenomen en geheind
perceelGa naar voetnoot(170). |
| |
| |
3) | In Noord-BrabantGa naar voetnoot(171) komt Bocht frekwent voor.
Eigenlijk is een bocht een met staketsel omheinde ruimte voor het
vee, een schuthokGa naar voetnoot(172): de
benaming bocht is wellicht te verklaren door de gebogen vorm van de
omheining. Bekend is ook melkbocht: het stuk land waarin de koeien
gedreven worden om gemolken te wordenGa naar voetnoot(173). Als akkernaam duidt Bocht op een door heggen
besloten perceelGa naar voetnoot(174), vermeld bij Kiliaan 74 als bocht/bucht:
septum (omheining), sepimentum clausum (afgesloten ruimte). Bocht is wellicht een verbaalnomen *buhti bij buigenGa naar voetnoot(175). LindemansGa naar voetnoot(176) reconstrueert daarnaast een grondvorm *bi-huft < *be-(h)ocht, waarin bocht/bucht ‘struikgewas’. |
De namen voor de individueel afgesloten landerijen zijn in de Kempen
enigszins geografisch gedifferentieerd: in Noord-Brabant komen vooral
Bocht en Kamp voor, in de
Limburgse Kempen Kamp en Look, in de
Antwerpse Kempen Blook en Blok. Om
de grenzen precies af te bakenen is een grondig detailonderzoek nodig.
Te vergelijken met Blook c.s. zijn de volgende, weliswaar minder frekwent
voorkomende plaatsnamen:
1) | Meer ‘ingemeerd of omheind
land’Ga naar voetnoot(177). Mnl. meer
‘grenspaal, grens(scheiding)’ (MW IV, 1291-92:
meer 1). Vandaar: afgepaald, omheind land door middel van een
houtkant of een andere soort omheining. |
2) | Klooster, van mlat. claustrum, en Kluis, mnl. cluse (MW III, 601). |
Algemene benamingen voor houtkanten zijn gracht, haag,
heg en | |
| |
struik, waarvan de naam in talrijke gevallen op de
besloten landerijen is overgedragenGa naar voetnoot(178); soms wordt de aard
van de begroeiing in de houtkanten nader gespecifiëerd, o.m.
met de haag- of meidoorn: vandaar de perceelsnamen Door(n)akker, -bos, -veld
en Haagdoorn.
Het bij de woning gelegen bouwland wordt doorgaans (Huis)veld, Huiskamp of Huisblo(o)k genoemd. AangelagGa naar voetnoot(179), Aanse(d)elGa naar voetnoot(180) en AanstedeGa naar voetnoot(181) worden
gewoonlijk als synoniemen van Huisveld opgevat, wat in
vele gevallen ook een juiste interpretatie kan zijn. Het
Huisveld is echter zowel het aangelegen als het dichtst bij de
woning gelegen bouwland, terwijl het Aangelag eerder
de onmiddellijk bij de woning gelegen percelen (de hof, de dries enz.)
benoemt. Het aan- of nabijgelegen hooiland is de (Huis)beemd en de
Dries (de schaaps- of tuierweide).
| |
3.1.2. De preferentiële bepalende
bestanddelenGa naar voetnoot(182)
Bij de 1043 toponiemen die bouwland benoemen uit de gemeenten Neer- en
Overpelt, Kaulille
en Kleine-Brogel, wijzen de bepalende
bestanddelen respektievelijk op:
bezit |
418 |
bodemgesteldheid |
40 |
ligging |
362 |
teelt |
30 |
hoogteligging |
52 |
omheining |
20 |
vormaanduiding |
52 |
ontginning |
13 |
grootte |
50 |
begroeiing |
6 |
Totaal: 1043 |
|
|
|
De dominerende naamgevingsfaktoren - ook bij de nederzettingsnamen -
waren en zijn bezitsaffirmatie en in de tweede plaats benoeming naar
geografische kenmerken. Vandaar zullen in een studie over de plaatsnamen
van een gemeente of van een ruimer gebied in de Kempen twee kwantitatief
belangrijke subgroepen steeds naar voren treden: enerzijds namen van het
type Jansen Akker en anderzijds plaatsnamen van het
type Hoge/Lage Akker, die op een geografische | |
| |
gesteldheid wijzen. Bij de eerste subgroep dient er ook op
gewezen te worden, dat talrijke erfnamen, d.i. namen van individuele
nederzettingen, en veldnamen van persoonsnamen zijn afgeleid: Jansen Goed / Jansen Akker
> de JansenGa naar voetnoot(183). Of de afleiding
van een persoonsnaam is gebeurd, kan in bepaalde gevallen niet zonder
voldoende kennis van de oude familienamen van de betreffende plaats
gekonkludeerd worden. Zo kan een veldnaam als de
Bosman teruggaan op de psn. Bosmans, maar ook met
het personificerend man-suffiks van bos afgeleid zijn. Bij de veldnaam de Loman te
Eksel ligt een afleiding met het
achtervoegsel -man van lo
‘bos’ a.h.w. voor de hand; toch betreft het hier een
afleiding van de fn. Lomans.
| |
3.1.3. Uitbreiding van het akkerareaal door
ontginningen
| |
3.1.3.1. Bosrooiingen.
Op wellicht laatmiddeleeuwse bosrooiingen hebben de rode-namen betrekking, o.m. degene die nederzettingsnamen zijn
geworden (type Gruitrode, Kinrooi enz.).
RootGa naar voetnoot(184), Roo(i)Ga naar voetnoot(185), diminutief Rootje en (met palatalisering) Reutje,
ReukeGa naar voetnoot(186) zijn ook
daarna gebruikelijke perceelsnamen gebleven voor kleine rooiingen en
ontginningen, in de eerste plaats wel van met laagstammig houtgewas
begroeide heideveldenGa naar voetnoot(187).
| |
| |
De oude laag (nederzettings)namen met de bestanddelen hout en loGa naar voetnoot(188) herinneren
meestal wel aan de primaire loofbosbegroeiing, waarbij het eerste
lid de aard van de loofbosbegroeiing nader specifiëert.
Ze zijn wellicht een aanduiding voor het feit, dat het loofbos in de
late middeleeuwen nog belangrijk was in het Kempische landschap,
hoewel het niet uit te maken is wat deze begroeiing kwantitatief
betekend heeft. Hout en lo leven
evenwel in zo talrijke perceelsnamen (bouw- en hooiland) verderGa naar voetnoot(189),
dat bezwaarlijk in alle gevallen aan hoog opgaand loofbos kan
gedacht worden, eerder aan de begroeiing (in de houtkanten) met of
de rooiing van laagstammig bos.
Ook talrijke perceelsnamen met het bestanddeel bos
kunnen op gerooide laagstammige bospercelen betrekking hebben.
| |
3.1.3.2. Heideontginningen.
In de eerste helft van de vorige eeuw hadden de gemene (heide)gronden
van een gemiddelde Kempische gemeente een oppervlakte van
± 60% van het totaal; de overige 40% waren op minieme
uitzonderingen na gronden toebehorend aan eigengeërfden.
De eeuwen voorheen moeten de gemene (heide)gronden nog uitgestrekter
geweest zijn, daar talrijke plaatsnamen op ontginning wijzen. Uit
dokumenten van de 15de tot de 19de eeuw blijkt, dat de
gemeentebesturen kleinere of grotere delen uit de gemeente publiek
verkochten. Gemeentegronden verkopen was niet zozeer een vereiste om
de opper- | |
| |
vlakte kultuurland te vergroten, maar ook en
wellicht primordiaal hét middel om in moeilijke tijden
(vooral in de 16de-17de eeuw) gemeenteschulden te kunnen aflossen.
Tot in de vorige eeuw bleef men aan de gemene gronden evenwel een
uitermate hoge waarde toekennen, zodat het begrijpelijk is dat het
verkopen van gronden aan partikulieren in principe enkel werd
toegestaan in tijden van financiële nood of wanneer de
gemeenschap er voordeel bij had.
| |
A.
Vroente, gemeente, aard en heide komen in de hele Kempen voor als perceelsnamen voor
(door de gemeente verkochte) kavels uit het gemeen veld of
broekGa naar voetnoot(190). In verbinding met gemeente treedt dan
vaak het bepalend bestanddeel nieuw op. Dit
attributief komt ook met talrijke andere grondwoorden voor ter
aanduiding van gemeentegrond, ontgonnen tot nieuw bouwland: Nieuw Land / Erf / Kamp / Veld enz. vs. Oud Land e.a. (eerder ontgonnen). Nieuw komt
ook dikwijls in gesubstantiveerde vorm voor: Nieuw(e) en Nieuwke, gewoonlijk voorafgegaan door een persoonsnaam
(naam van de koper of ontginner).
Heide is frekwent als bepalend bestanddeel: Heideakker enz. Uit de ligging van de stukken
moet blijken of op de ligging tegen de heide of op ontgonnen
heidegrond gedoeld wordt.
Toponiemen die ook meestal in deze reeks passen zijn Koop ‘land door koop verkregen’,
vermoedelijk meestal gemeentegrond, en Dure
Koop, een volksironische benamingGa naar voetnoot(191) voor slechte grond
waarvoor een te hoge prijs betaald werd.
| |
B.
Hoeve (cfr. ook 1.1.1.1.A) is sedert de late
middeleeuwen een van de meest geattesteerde Kempische
plaatsnamen in de betekenis van een perceel heidegrond
(doorgaans dan in de vorm Heithoef), dat al
dan niet ontgonnen werd. In het Rijnland heeft Hoeve de
betekenis van dagmaalGa naar voetnoot(192).
| |
| |
| |
C. Eusel, Eeuwt, Etsel.
E(e)u(w)sel is een afleiding van
eeuwen ‘voeren’ (cfr.
Kiliaan 142: euwen
‘pascere’) zoals Etsel van
etten (kausatief van eten) met het suffiks
-sel. Eusel en Etsel (met de variant Etting) worden uitvoerig besproken door LindemansGa naar voetnoot(193). Meer naar
Midden-Limburg toe komt de variant E(e)u(w)t voor, eveneens een afleiding van eeuwen, maar ditmaal met het -t-suffiks.
Het meest verspreid in de Kempen is Eusel, dat
in allerlei klankgestalten voorkomtGa naar voetnoot(194). De mening van
Lindemans
Ga naar voetnoot(195) en
De Bont
Ga naar voetnoot(196), dat Eusel
typisch Brabants is, klopt niet; ook in de Limburgse Kempen komt
Eusel frekwent voor.
Volgens P. LindemansGa naar voetnoot(197) schijnen de eusels
in de Kempen het eerste stadium uit te maken bij de ontginning
van heide tot winnend land. Eusel c.s. heeft
evenwel gewoonlijk betrekking op grasland, blijkens het
bronnenonderzoek vaak van minderwaardige kwaliteit. In de
diverse woordenboeken vinden we dan ook gewoonlijk
betekenisomschrijvingen als ‘schrale weide, weide in
de bossen’ enz.
In talrijke gevallen vormen de Eusels vrij omvangrijke terreinen
van soms meer dan 10 ha, steeds gelegen tegen de heide. Delen
hieruit dienden voor de weidegang, de beste percelen als
hooilanden.
| |
D. Uitvang, vurrit, ophelding en opwerp.
De gronden door gemeentebesturen aan partikulieren verkocht lagen
in vele gevallen dicht bij de woning: straatkantenGa naar voetnoot(198) e.d., waarvoor specifieke
benamingen in gebruik kwamen:
1) | Uitvang omschrijft
Helsen
Ga naar voetnoot(199) als
‘een stuk grond van een beperkte uitgestrektheid,
gelegen meestal vóór de huizen, dat
van gemeentegrond in privaat gebruik is overgegaan om er een
schob, schuur of stal op te timmeren, druivelaars op te
kweeken of er boomen |
| |
| |
| te plaatsen, waarvoor
particulieren dan nog lang een cijns hebben moeten
opbrengen’. De eigenlijke betekenis van uitvang, een samenstelling van mnl. ute ‘buiten (het
bereik)’ (MW VII, 864-65) + fang ‘vangst, greep, het
grijpen’ is wat buiten de greep (het bereik) van
het individu ligt, hier te verstaan als gemene grondGa naar voetnoot(200). De naam is overgedragen op de percelen
die privaat bezit werden. |
2) | Betekenisverwant met uitvang is vurrit, dat vooral in de Limburgse Kempen
voorkomt en daar nog geruime tijd een appellatief is
geweest. Vurrit gaat terug op mnl. vorehovet,
voorhooft, voorhoot ‘het gedeelte der
straat voor het huis’ (MW IX, 1000), met reduktie
van het tweede lid vo(e)rit, vo(e)retGa naar voetnoot(201) en met
palatalisering vurritGa naar voetnoot(202).
Op de ligging bij de woning wijzen tientallen
attestatiesGa naar voetnoot(203); oudere
zegslieden stellen vurrit gewoonlijk gelijk met een
huisdries of schaapsweide, vermits het meestal betrekking
had op een bij de woning gelegen perceeltje groes.
Vurrit kan ook de betekenis hebben van door koop verkregen
(en meestal ontgonnen) percelen gelegen voor of tegen de
gemene grondenGa naar voetnoot(204). In
sommige streken van ons taalgebied komt voorhoofd c.s. ook voor in de betekenis van
wendakker: het deel van het ploegland dat vooraan ligt, er
a.h.w. het voorhoofd van vormtGa naar voetnoot(205). In
deze betekenis is voorhoofd of de
reliktvorm vurrit onbekend in de Limburgse
Kempen: wel komt daar voor wendakker de benaming voordeel, dial. veurel
voor, lett.: het deel vooraanGa naar voetnoot(206). |
| |
| |
3) | De tegenhanger van vurrit in Midden-Limburg is opheldingeGa naar voetnoot(207), de Limburgse vorm voor ophoudinge, eigenlijk
‘leenverheffing’ (MW V, 1767-68). Dit
toponiem, thans meestal in de samengetrokken vorm Opling, is zeer sterk vertegenwoordigd in
de namenvoorraad van Limburgse gemeenten als Houthalen, Zolder en Zonhoven. Uit de
ligging van talrijke gelokaliseerde stukken blijkt dat het
opgenomen straatkanten zijn. Met Ophelding kan Opwerp vergeleken worden, hoewel het
eerder uitzonderlijk voorkomtGa naar voetnoot(208). Wellicht in verband te brengen met opwerp
(bij opwerpen) ‘wat opgeworpen wordt’,
i.c. aarde (WNT XI, 1378). |
| |
E.
Op- en uitnemen treden
dikwijls op in omschrijvingen van stukken door de gemeente aan
partikulieren verkochtGa naar voetnoot(209).
Voor Noord-LimburgGa naar voetnoot(210) is vanaf omstreeks 1700 het toponiem
het Opgenomen frekwent geattesteerd: het
is het gesubstantiveerd verleden deelwoord van opnemen
‘een perceel uit de gemene heide door koop verwerven
(en ontginnen)’.
| |
F.
Watering, met umlaut wetering, is een afleiding van het ww. wateren. Buiten de
Kempen is watering enkel bekend als
‘gegraven waterloop’ ter verbetering van
waterzieke gronden; in de Kempen is het eveneens een veldnaam
die echter niet ouder is dan de 19de eeuw: bedoeld worden
geïrrigeerde heidevelden. Belangrijke irrigatiewerken
werden aangevat na de aanleg van het Kempisch Kanaal (1846),
waardoor de bevloeiing van heidegronden - door de
gemeentebesturen in grote kavels verkocht - mogelijk werd
gemaakt.
Ontginningen van deze aard in blokvorm of volgens dezelfde
grootte worden Blokken, Bunders enz.
genoemd.
| |
3.1.3.3. Betekenis van de ontginningsaktiviteit.
Zoals is gebleken uit studies betreffende As
en Sint-Huibrechts-Lille (Mon. XI-XII)
bleven ligging en grootte van het akker- en grasland | |
| |
in
privaat bezit, evenals van de gemene heide (ca. 2/3 van de
oppervlakte van een gemeente) gedurende een viertal eeuwen
(± 1400-1800) vrijwel ongewijzigd, alhoewel de bevolking
- zij het vrij miniem - was toegenomen. Dit is een bewijs dat de
opbrengst van het akkerareaal, dank zij de bemesting, geleidelijk
verbeterde. De tussen 1400 en 1800 verkochte gemeentegronden zijn,
zoals reeds gezegd (3.1.3.2), gering van oppervlakte: de verkopingen
vonden eerder uitzonderlijk plaats, in eerste instantie wanneer de
gemeenten hiertoe door financiële redenen genoodzaakt
waren. Tussen ± 1200-1400 is de oppervlakte kultuurland,
zo vermoeden wij althans, evenmin aanzienlijk toegenomen, maar om
dit te bewijzen ontbreken de nodige bronnen. Deze konstatering
steunt op de vaststelling, dat na de late middeleeuwen de grote
ontginningsaktiviteit voorbij is.
Zoals vaak gezegd wordt, heeft de tijd tussen de late middeleeuwen en
het midden van de 19de eeuw in de Kempen a.h.w. stilgestaan. Eerst
in de 19de-20ste eeuw hebben ingrijpende veranderingen plaats door
o.m. de verkopingen van grote kavels uit de gemeentelijke
heidegronden, het aanleggen van wateringen of vloeiweiden, de
massale dennenaanplantingen (ook op gronden die voor akkerland in
aanmerking kwamen) en de voortdurende toeneming van het kunstmatig,
door prikkeldraad omheind weiland.
Daar het Kempisch landschap van ca. 1400 tot 1830 zo geringe
wijzigingen onderging, zijn behalve de kaart van Ferraris (ca. 1775)
de kaarten uit de Atlassen der Buurtwegen (1845), die voor alle
gemeenten voorhanden zijn - voor sommige gemeenten kan men gebruik
maken van het primitief kadaster -, relevant voor de rekonstruktie
van het vroeger landschaps- en bewoningsbeeld. Voorwaarde is
natuurlijk, dat men rekening houdt met de werkelijkheden (akkerland,
hooiland enz.) zoals die vermeld staan in de kadastrale legger van
1844. Op dat ogenblik zijn er bijv. reeds dennen aangeplant, maar
alleszins nog op kleine schaal.
| |
3.2. Het hooiland.
| |
3.2.1. De grondwoorden
De specifieke benaming voor het gevrijde hooiland is beemd, waarvan de grondbetekenis afgesloten ruimteGa naar voetnoot(211) is. Een
konkurrent van | |
| |
beemd werd broek,
eigenlijk moeras (cfr. 2.1), na eventuele ontwateringGa naar voetnoot(212) ook hooiland.
Niet zo gebruikelijk in de Kempen, hoewel niet onbekend zijn maai, maat en made, afleidingen van de stam
van het ww. maaien, met de oorspronkelijke betekenis van ‘land
waarvan het gras gemaaid wordt = hooiweide (vs. veeweide of
grasland)’.
Lindemans
Ga naar voetnoot(213) situeert de maai- en maattoponiemen in Noord-Brabant en de Antwerpse Kempen; wegens de
toenmalige achterstand van het naamkundig onderzoek in de Limburgse
Kempen kon hij niet weten dat ze aldaar ook vrij koerant voorkomenGa naar voetnoot(214).
Een donk wordt gewoonlijk omschreven als
‘zandige hoogte in een moerassig terrein’Ga naar voetnoot(215). Wat
stelt dit eigenlijk voor? In de Kempen is donk een
gangbare perceelsnaam voor hooiland: bedoeld worden dan hooilanden
gelegen tussen een beemdengebied in een vallei en de heide. Wegens de
ligging van de donken tegen de heide, liggen ze iets hoger (vaak niet
meer dan 1 à 2 m) dan de beemden in de valleien. Hier volgt
een greep uit de tientallen opgetekende donknamen, i.c. deze met een
bepalend bestanddeel:
(Tessenderlo) 1461 stuck bemps op gheen asdonck (RAH, Tessenderlo gichten 39, 7
vo). - Het eerste lid wijst op de begroeiing
met essen. |
(Koersel) 1545 een euselken geleg(en) op die bredonck (id., Lummen gichten 70, 105 vo). |
(Houthalen) 1772 een parceel genaemt die groesdonck (id., Houthalen gichten 3, 94). -
Met groes ‘gras’ begroeide donk. |
(Paal) 1578 stuck broeckx genampt het haseldonck (id., Beringen gichten 34, 98 vo). - Hasel ‘hazelaar’. |
(Kwaadmechelen) 1686 het vierde paert vanden hijerdonck (id., Oostham gichten 20, 155).
- Naar de ligging tegen de heide. |
(Zolder) 1435 een stuck heyen gheheyten
die hoydonck (id., Zolder gichten 21, 63). -
Hoge donk. Dit toponiem (ook elders in de Kempen |
| |
| |
niet
ongewoon) ligt aan de basis van de fn. Vander
Hoydonck / Hoydonckx. |
Schoot, germ. skauta-, wordt door
Gysseling
Ga naar voetnoot(216) omschreven als ‘beboste hoek zandgrond (hoger
land) uitspringend in moerassig terrein’. Schoot komt in de
Kempen niet in even talrijke mate voor als donk, maar
het is kwantitatief gezien toch een belangrijke groep. Een reeks
gehuchten wordt aldus genoemd (Schoot in de Limburgse
Kempen te Beek, Heusden en Tessenderlo bijv.); meestal echter betreft het vrij
uitgestrekte hooilandterreinen. In samenstellingen wijst het eerste lid
meestal op de begroeiing. Enkele voorbeelden:
(Achel) 1465 pande in dat
beerschot ghelegen (RAH, Grevenbroek gichten 20, 6 ro). - Beer ‘moeras’. |
(Heusden) 1654 een stuck broecx genaempt den brieden
schoet (id., Zolder gichten 21, 28 vo). |
(Zolder) 1440 een boenre bampts int dyepscoet
(id., Zolder gichten 21, 28 vo). - Diep
‘laag’. |
(Houthalen) 1453 een bonre op eyckscoet (id.,
Houthalen gichten 6, 130 ro). |
(Zolder) 1441 bampt in eelscoet (id., Zolder
gichten 21, 57 ro). - Naar de begroeiing met de
els. |
(Beverlo) 1587 eene(n) beempt geheyten
den espenschoot (id., Oostham gichten 7, 102
vo). |
(Tessenderlo) 1506 beempt gelege(n) op essenscot
(id., Tessenderlo gichten 42, 37 ro). |
(Zonhoven) 1427 op gheen
waerscoet (id., Zonhoven gichten 1, 13 vo). - Waarde ‘riviereiland’. |
Schoot is betekenisverwant met donk: het wijst op
hooilanden die iets hoger gelegen zijn dan die in de valleienGa naar voetnoot(217).
| |
3.2.2. De preferentiële bepalende
bestanddelen
In de gemeenten Kaulille, Kleine-Brogel, Neer- en Overpelt
zijn er in totaal 707 plaatsnamen met een bepalend bestanddeel die op
hooiland betrekking hebben. Deze bepalende bestanddelen wijzen op:
bezit |
289 |
vormaanduiding |
20 |
ligging |
220 |
begroeiing |
16 |
grootte |
105 |
ontginning |
10 |
| |
| |
bodemgesteldheid |
23 |
diernamen |
2 |
hoogteligging |
21 |
teelt |
1 |
Zoals bij de akkernamen hebben de twee belangrijkste
kategorieën dus betrekking op bezit en ligging.
Leuven.
J. Molemans
ß
Aangesteld Navorser N.F.W.O.
| |
| |
| |
Register van plaatsnamen
Aangelag 36 |
Aanse(d)el 36 |
Aanstede 36 |
Aard 22-23, 39 |
Achelse Poort 19 |
Achterhoek 18 |
Akker 33-34 |
As 14 |
Asdonk 44 |
Baken Wijer 33 |
Baten Heide 11(44) |
Beemd 43 |
Beemdkant 19(82) |
Beerschot 45 |
Begraven- 34(169) |
Ber(en)broek 19 |
Berg 28 |
Berlostraat 38(188) |
Beverbeek 15 |
Biest 28 |
Bijsterveld 26(119) |
Blanklaar 29(140) |
Blokken 42 |
Blo(o)k 34 |
Bocholt 12, 16 |
Bocht 35 |
Boekel 38(188) |
Boelehoeve 5, 10 |
Boerenvijand 39(191) |
Bos 16 |
Bosbeek 14(53) |
Boseinde 5, 17, 18 |
Bosheide 12 |
Bosman 37 |
Bosschel(lerheide) 37(187) |
Bovensolt 20 |
Brand 37(187) |
Brede Schoot 45 |
Breedonk 44 |
Brelaar 29(140) |
Bremschom 30(155) |
Briel 13(50) |
Broek 44 |
Broekkant 5, 11, 15, 19 |
Broekzijde 19(82) |
Broeseinde 5, 14, 19 |
Broets 14 |
Brogel 13 |
Bunders 42 |
Buulderpoort 19 |
Daamsheide 5, 11 |
Deklo 38(188) |
Dielishoek 11 |
Diepschoot 45 |
Dijk 28 |
Donk 3, 45 |
Door(n)- 36 |
Dorp 11, 28 |
Dorperloop 15(59) |
Dries 3, 27, 36 |
Duisen Hoeve 10 |
Dure Koop 39 |
Dutselaar 29 |
Eelschoot 45 |
E(e)u(w)sel 40 |
E(e)u(w)t 40 |
Eikhout 38(189) |
Eiklaar 29 |
Eikschoot 45 |
Ellikom 13 |
Emmelenhoek 11 |
Erpekom 13(49) |
Espenschoot 45 |
Essenschot 45 |
Etting 40 |
Etsel 40 |
Eusel 3 |
Exel 38(188) |
| |
| |
Fierkensheikant 11 |
Gastel 31(160) |
Geenstraat 6 |
Geerkens 11 |
(Ge)lookt 34 |
Gemeente 24, 39 |
Gerhees 17(74) |
Gestel 31(160) |
Geuskens 11 |
Gierle 16(66) |
Goeslaar 29(140) |
Goolder 12, 16 |
Goor 20 |
Goorkant 19(82) |
Goorle 16(66) |
Graaf 31 |
Gracht 35 |
Groenlaren 29(140) |
Groesdonk 44 |
Grote Heide 5, 17 |
Grote Hoef 10 |
Haag 12, 37(187) |
Haagdoorn 36 |
Haart 5, 17 |
Hagenhoek 5, 18 |
Hamont 13 |
Haseldonk 44 |
Hasselt 16 |
Heerdgang 6 |
Heerdschap 7 |
Heerdwagen 7 |
Heerdweg 6 |
Heerle 16(70) |
Heerstraat 5 |
Heerweg 6 |
Hees 12, 17 |
Heesakker 17 |
Heg 35 |
Heide 24-25, 39 |
Heideakker 39 |
Heidehoeve 26, 28 |
Heide(huizen) 13 |
Heideveld 26, 28 |
Heierdonk 44 |
Heikant 5, 14, 25 |
Heike 19 |
Heizijde 25 |
Hengelhoef 10 |
Herent 5, 16 |
Heris 8 |
Heuvel 11, 28 |
Hoef 10 |
Hoeve 10, 39 |
Hoeven 10, 12 |
Hoevenerloop 15(59) |
Hoksent 45(217) |
Holven 21 |
Hooidonk 44-45 |
Hool 20 |
Hork 11 |
Hostie 13 |
Hout 38 |
Houtmolen 17 |
Houw 31-32 |
Hoven 12 |
Hoverseinde 18 |
Huis- 36 |
Inkensven 15 |
Janshoek 11 |
Kalenberg 6 |
Kamp 26-27, 34 |
Kaulille 16 |
Kelchterhoef 10 |
Kempen 12, 27 |
Kerkdijk 28(134) |
Kleineind 6 |
Kleine Landeigendom 12 |
Klooster 35 |
Kloot(ke) 20(87) |
Koleneinde 5, 18 |
Kolis 5, 17 |
Kolonie 5 |
Kompen 11 |
Koop 39 |
Korlo 38(188) |
Kraanlaar 29 |
Kreiel 12, 16 |
| |
| |
Kreil(t) 16(67) |
K(w)adijk 17 |
Laar 3, 28-29 |
Lammerbocht 35(172) |
Lanklaar 29(140) |
Laplaar 29 |
Lechten 12, 15 |
Leemkuil 32 |
Lindel 16 |
Lo 3, 16, 38 |
Locht 43(211) |
Loman 37 |
Look 12, 34 |
Lozen 12, 15 |
Maai, Maat, Made 44 |
Meer 35 |
Meerveldhoven 26 |
Meeuwerkant 5, 19 |
Meibeemd, -goor 44(214) |
Meierbroek 12 |
Mellaar 29(140) |
Moesputten 12 |
Molenbeek 14(53) |
Molendel 12 |
Moorsberg 6 |
Mortel 20 |
Mulk 17 |
Neereinde 18 |
Neerglabbeek 14 |
Neersolt 20 |
Niel 14-15 |
Nieuw- 39 |
Nieuwe Kempen 12 |
Oeleinde 14, 19 |
Onverdeelde Heide 9 |
Onvre(d)e 39 (191) |
Opgenomen 42 |
Opglabbeek 14 |
Ophelding 42 |
Opstal 28 |
Opwerp 42 |
Oud- 39 |
Overeinde 18 |
Paardenkerkhof 29-30 |
Peister 8 |
Pelt 14 |
Pensepoel 28 |
Plaats(e) 27 |
Plat 25(114) |
Platte Heide 25(114) |
Plein 28 |
Prinsenloop 15 |
Raak 17 |
Rest 37(187) |
Reuke, Reutje 37 |
Rieten 12 |
Rieterheideloop 15(59) |
Rijssel 37(187) |
Rijt 11, 15 |
Robbert 11 |
Rode 37 |
Root(je) 37 |
Roosven 33 |
Rosen 5 |
Schom(mel) 30 |
Schomberg 30(156) |
Schombos 30(156) |
Schoonhees 17(74) |
Schoot 3, 45 |
Sint-Huibrechts-Lille 16 |
Sledderlo 29(140) |
Smeel 17, 30 |
Smeets Heide 11(44) |
Solt 20 |
Sonnis 17(74) |
Sterfpiering 39(191) |
Struik 36 |
Turf- 20 |
Turfheide 25(114) |
Uitvang 40-41 |
Ulbroek 39(190) |
Urle 38(188) |
| |
| |
Varkensbos 17 |
Veeweide 8 |
Veld 26, 33-34 |
Veldhoven 12, 26 |
Venderstraat 11 |
Verloren Kost 39(191) |
Vliegeneinde 11 |
Voort 12, 17 |
Vroente 21-22, 39 |
Vurrit 41 |
Waarschoot 45 |
Watering 42 |
Waterkant 19(82) |
Waterlaat 44(212) |
Waterloos 15(60) |
Wijchmaal 20 |
Wijer 15, 32-33 |
Wild- 30 |
Winter 11 |
Winterslag 7 |
Woestijn 26(119) |
Zaan 11, 17, 31 |
Zand 31 |
Zand-Oerle 31 |
Zaven 12, 17, 31 |
Zeldert 15(59) |
Zevenhuizen 13 |
Zonhoek 5 |
|
-
voetnoot(1)
- Zie hierover wat de
Limburgse Kempen betreft: J. Molemans, Bijdrage tot de
bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de Limburgse Kempen, voornamelijk
in het licht van de namenvoorraad. Naamkunde 5 (1973),
270-332, vnl. 276 e.v.
-
voetnoot(3)
- Vele archivalia van schepenbanken, gemeenten en parochies zijn
in de 16de-17de eeuw, i.c. tijdens de periode van de Tachtigjarige Oorlog,
verdwenen bij branden in kerken en op schansen.
-
voetnoot(4)
-
J. Molemans,
Limburgse plaatsnamen, Toponymica XXII, 1 (Kaulille), 1973; 2
(Kleine-Brogel), 1974; 3 (Neerglabbeek), 1974; 4 (Ellikom), 1975; 5
(Niel-bij-As), 1975. - Verder afgekort tot Top. XXII/1 enz.
Id., Nomina Geographica Flandrica,
Monografieën VIII (Bocholt), 1975; IX (Neerpelt), 1975; X
(Overpelt), 1976; XI (As), 1976; XII (Sint-Huibrechts-Lille), 1976. -
Verder afgekort tot Mon. VIII enz.
Id., De nederzettingsnamen van Hamont, in: Bijdrage
tot de geschiedenis van Hamont (Asten, 1976),
45-70.
-
voetnoot(5)
- In de nederzettingsnamenvoorraad kan een
onderscheid gemaakt worden tussen 1) de namen voor de individuele erven,
2) de gehuchtnamen, 3) de gemeentenamen. De namen voor de individuele
erven blijven hier buiten beschouwing, behalve wanneer ze tot
gehuchtnamen ontwikkeld zijn.
-
voetnoot(6)
-
A. Helsen, Bijdrage
tot de studie van de namen der gehuchten in de Antwerpse Kempen.
Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1960. -
M. Cornelissen, Bijdrage tot de studie van de
namen der gehuchten in de Limburgse Kempen. Ibid.,
1971.
-
voetnoot(7)
- Buiten deze gehuchten, in het gemeentebestuur telkens door
één burgemeester vertegenwoordigd, waren er enkele
sub- of dochtergehuchten (jongere nederzettingen) en individuele of
afgezonderde nederzettingen.
-
voetnoot(8)
- Elk gehucht had een grote
zelfstandigheid op financieel gebied, verder ook wat betreft de
organisatie en het beheer van de gemene gronden, van de schans
(een in de 16de-17de eeuw opgericht verdedigingswerk) enz.
Uit een eenvoudige namenlijst van een gemeente kan dikwijls
zonder veel moeite de oude laag gehuchtnamen afgelezen worden;
ze treden namelijk frekwent op als bepalend bestanddeel in
verbinding met akker/veld, broek, heide, straat enz.
-
voetnoot(9)
- Deze woonentiteiten zijn: Achelse Poort,
Achterhoek, Beverbeek, Bosstraat, Buulderpoort, Dielishoek,
Dijk, Emmelenhoek, Inkensven, Lo, mulk, Robbert, Varkensbos,
Winter.
-
voetnoot(10)
- Met name
Beverbeek, Lo, Mulk, (Varkens)bos. Zie de stratifikatie
bij J. Molemans De nederzettingsnamen van
Hamont o.c. 1976 65-68.
-
voetnoot(11)
-
Geenstraat is een foutieve kadastrale benaming voor
Greenstraat, dialektisch voor Groenstraat (Top. XXII/5: 20).
-
voetnoot(13)
- Zie
hierover ook: K. Stallaert, Glossarium van
verouderde rechtstermen (Leiden, 1890), 572:
Heertganck ‘gehucht, buurt,
wijk’. - F.W. Smulders, gemeynt,
parochie en gericht. Brabants Heem 7 (1955),
2-7, i.c. 5. - A.P. De Bont, Dialekt van
Kempenland III: Geografische namen (Assen,
1969), 162. - J. Molemans, Kempische
buurtschappen en hun benaming. Limburg 52
(1973), 255-65, vnl. 257-63.
-
voetnoot(19)
- Daarnaast
ook schaper/scheper, waarvan de afgeleide
familienaam Schepers.
-
voetnoot(20)
- Bijv.: Bocholt 1690 den
heerdwegh (RAH, Bocholt gichten 10, 87 ro); Zonhoven 1795 de heertstraet
(id., Zonhoven gichten 43, 72 ro). - Hiermee
te vergelijken is Schaapsdijk, -weg.
-
voetnoot(21)
- O.m. te
Sint-Huibrechts-Lille: 1465 dije heerstraet
(RAH, Grevenbroek gichten 20, 6 vo).
-
voetnoot(23)
- Heer(d)wagen heeft niets te maken met heerwagen ‘een
territoriale omschrijving die aan de heer in oorlogstijd een
strijdwagen met mannen te leveren had’, zoals
voorgesteld door A. Hansay, Le droit de
bourgeoise accordé par la ville de Hasselt
à des bourgades lossaines au cours des XIVe et XVe
siècles. Verzamelde Opstellen 1935:
367-96, vnl. 377-79.
-
voetnoot(27)
- Id., Stad Hasselt nr. 72,
Ordonnantieboek 1402-1595, 63 vo.
-
voetnoot(28)
- Zie hierover ook P.
Lindemans, Geschiedenis van de landbouw in
België I (Antwerpen, 1952),
307-25.
-
voetnoot(29)
- Normaliter was er
één herder per gehucht of kwartier (J. Behets, De plattelandsgemeente in het
graafschap Loon en het omliggende van de vroege middeleeuwen tot
aan de Franse Revolutie (Bokrijk, 1969),
24).
-
voetnoot(30)
- Voorbeelden bij J. Molemans,
Kempische buurtschappen en hun benaming, o.c., 1973,
262-63.
-
voetnoot(31)
- Bijv.: te
Neerpelt: 1597 den paeijster (Mon. IX:
144).
-
voetnoot(32)
- Bijv.: (Eksel) 1512 twee beempkens gelegen aen
die veeweij (RAH, Eksel gichten 31,
90, vo); (Bree) 1516 huijs op die veeweijde gelegen (id., Bree gichten 65, 1
vo).
-
voetnoot(34)
-
J.
Molemans, o.c. 1976 (Sint-Huibrechts-Lille),
99-102.
-
voetnoot(35)
- Cfr. bijv. J.
Molemans, o.c. 1975 (Bocholt), 142-43 en 1976
(Overpelt), 12.
-
voetnoot(36)
- Ook op de heidevelden van grote winningen,
die evenwel niet talrijk waren.
-
voetnoot(37)
- Memoriael van administratie der provincie Limburg
1844, nr. 87, 511-14.
-
voetnoot(38)
- Cfr. bijv. de
repliek van de gemeenteraad van As, die zich tegen elke verkoop
van gemeentegronden gebruikt voor brand, strooisel
en koeweide verzette (J. Molemans,
o.c. 1976, 52-54).
-
voetnoot(39)
- Zie hierover uitgebreid J.
Molemans, Intern- en extern-lokalizerende
voorzetsels bij Limburgse toponiemen. Naamkunde 4 (1972), 163-208.
-
voetnoot(40)
-
J.
Molemans, De nederzettingsnamen van Hamont, o.c. 1976,
63-64.
-
voetnoot(44)
- In de meeste
gevallen hebben we evenwel louter met een veldnaam te doen,
bijv.: 1642 een boonder gelegen op die smeets
heij (RAH, Kessenich gichten 31, 91); 1453 een stuc erfs
geheiten die baten heij (id., Zonhoven gichten
2, 3).
-
voetnoot(46)
- We herinneren aan de toen
frekwent gegeven naam Kolonie, o.m.
voortlevend te Lommel en Neerpelt.
-
voetnoot(47)
- Cfr. voetnoot
4. - Zie ook het overzicht bij J. Molemans, Bijdrage
tot de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de Limburgse Kempen,
o.c. 1973.
-
voetnoot(48)
- Dat. mv. van hof ‘boerderij’ +
veld ‘onbebouwd land’ (=
de huidige Veldhoverheide).
-
voetnoot(49)
- In de Limburgse
Kempen komen slechts twee -ingaheem-namen
voor, nl. Ellikom en het aangrenzende Erpekom, gehucht van Grote-Brogel, 1254 erpenchem (J. Nouwen,
Plaats- en persoonsnamen te Grote-Brogel. Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling. Leuven, 1958,
114).
-
voetnoot(50)
- Vgl.
Briel te Hechtel, 1160 brile (M. Gysseling, Toponymisch
Woordenboek, Tongeren, 1960, 189).
-
voetnoot(51)
-
J. Molemans, De nederzettingsnamen van
Hamont, o.c. 1976, 45-49.
-
voetnoot(52)
- Cfr. M. Gysseling,
Toponymisch Woordenboek, o.c. 1960, 407-08.
-
voetnoot(53)
-
Bos- en Molenbeek bijv. zijn jongere namen voor As, resp. Oeter.
-
voetnoot(56)
-
J.
Lindemans, Toponymie van Asse. N.G.F., Mon. V (Leuven-Brussel, 1952), 72-78.
-
voetnoot(57)
- Identiek met Rijnlands Auel, een l-afleiding van
Aue, Mnl. ouwe
‘alluviaal land’. Zie ook J.
Molemans, Toponymie van As, o.c. 1976, 91.
-
voetnoot(58)
-
J.
Molemans, De nederzettingsnamen van Hamont, o.c. 1976,
56-57.
-
voetnoot(59)
- Te
Kaulille: Rieterheideloop, -waterloop; te
Kleine-Brogel: Dorperloop; te Overpelt: Hoevenerloop en Zeldert; te
Sint-Huibrechts-Lille: Prinsenloop.
-
voetnoot(60)
- Vgl. te Zolder: 1434 een zille bamps
gheleg(en) in wat(er)loes (RAH, Zolder gichten 1, 25 ro).
-
voetnoot(61)
- De
meeste broeken werden na ontwatering in belangrijke mate als
hooilandgebied in gebruik genomen.
-
voetnoot(62)
- Bijv. te Sint-Huibrechts-Lille: 1581 aent broec, thans Broekkant (Mon.
XII: 103).
-
voetnoot(63)
-
J. Molemans, De
nederzettingsnamen van Hamont, o.c. 1976, 60-61. Het eerste lid
is een psn.: Inkens / Imkens
< Imbrecht < Ing(el)brecht.
-
voetnoot(65)
- Enkele voorbeelden: (Achel) 1626 int lant
genaempt het loe (RAH, Grevenbroek gichten 28,
113); (Eksel) 1521 een stuck ackerlants geheyten dat loez (RAH, Eksel gichten 31, 147); (Houthalen)
1445 vijf sillen lants inde loe (RAH,
Houthalen gichten 6, 86).
-
voetnoot(66)
- Te vergelijken met Goorle in
Noord-Brabant en Gierle in
Antwerpen.
-
voetnoot(67)
- Te vergelijken met Kreil
onder Heze en Kreilt onder Wintelree
in Noord-Brabant (A.P. De Bont, o.c.
1969, 176).
-
voetnoot(68)
-
M. Gysseling,
Toponymisch Woordenboek, o.c. 1960, 454.
-
voetnoot(70)
- Te vergelijken
met Heerle, (gehucht van Schulen)
‘haagbeukenbos’.
-
voetnoot(71)
- Te
vergelijken met Boekel, een gehucht van
Tessenderlo.
-
voetnoot(72)
-
J. Molemans, De
nederzettingsnamen van Hamont, o.c. 1976, 57.
-
voetnoot(74)
-
Id., 60. - Vgl. met de
volgende gehuchtnamen: Hees (Lommel), Heesakker (Overpelt), Gerhees (Oostham), Schoonhees
(Tessenderlo) en Sonnis
(Helchteren).
-
voetnoot(77)
- Bijv.: (Beringen) 1459 huys te ca(m)merloe
gheleghen inden sauel (RAH, Beringen gichten
58, 121); (Eksel) 1499 heyn claes inden sauel
(RAH, Eksel gichten 31, 13 v.); (Genk) 1448 huys in
den zauel (RAH, Genk gichten 21, 23); (Houthalen) 1657
huys tot lilo opden sauel (RAH, Houthalen
gichten 8, 73); (Zolder) 1670 gijsbrecht inden
savel (RAH, Zolder gichten 35, 38).
-
voetnoot(78)
-
J. Molemans, De nederzettingsnamen van Hamont,
o.c. 1976, 61-62.
-
voetnoot(82)
- Cfr. 1.2.3. - Verder is Broekkant gehuchtnaam geworden te Beek,
Grote-Brogel, Helchteren, Meeuwen, Opglabbeek, Wijchmaal, alle
gemeenten uit de Limburgse Kempen. In de Antwerpse Kempen (A. Helsen, o.c. 1960) komt ook de
nederzettingsnaam Broekzijde voor: te Gierle,
St.-Pieters-Lille en Turnhout. Te vergelijken met Broekkant, -zijde
zijn gehuchtnamen als Beemdkant (Wommelgem), Goorkant (Nijlen) en Waterkant
(Beek).
Dat in de Kempen ook talrijke namen van waterlopen en
stilstaande waters nederzettingsnamen zijn geworden, dient hier nog nauwelijks vermeld te worden (cfr. 1.2.3).
-
voetnoot(83)
- Bijv.: (Koersel)
1777 het gemeijn goer aen de schans (RAH,
Lummen gichten 93, 69).
-
voetnoot(84)
-
M. Gysseling,
Toponymisch Woordenboek, o.c. 1960, 1075.
-
voetnoot(85)
-
Voos, verwant met vuil/vuns was een geëigende bepaling voor een
zompig turfterrein. Kiliaan 766 citeert voosch, vooghs ‘spongiosus’,
d.i. als een spons, fungosus ‘licht als
een paddestoel’.
-
voetnoot(86)
-
J. Goossenaerts, De taal van en
om het landbouwbedrijf in het Noordwesten van de Kempen, K.V.A.
VI, 7 (Gent, 1956/58), 387. - Cfr. ook A.P. De Bont, Dialect van Kempenland, meer in
het bijzonder d'Oerse toal, II, Vocabularium (Assen, 1959), 214-15 (groesturf: venturf), 306 (klot:
moerturf).
-
voetnoot(87)
- Een
algemeen verspreid toponiem in de Kempen is Kloot, meestal in de diminutiefvorm Klootke, wellicht in de betekenis van een hoger gelegen,
bolvormig perceeltje (J. Molemans, Toponymie
van Overpelt, o.c. 1976, 147).
-
voetnoot(88)
- Cfr. ook A.P. De Bont, o.c. 1958, 419: moer, veenslik
(vooral mossen en andere planten op de bodem van de vennen).
-
voetnoot(89)
-
J. Gessler, Proeve van een Oudhasseltsch glossarium
(Hasselt, 1940), 112.
-
voetnoot(92)
-
F. Kluge, Etymologisches
Wörterbuch der deutschen Sprache, bearbeitet von W. Mitzka (Berlin, 1963), 220.
-
voetnoot(93)
- Vroente betekent in de tweede plaats ‘des heeren
gevangenis’ (MW IX, 1421); Kiliaan
773: Vrunte ‘carcer publicus, custodia’.
Etymologisch gaan zowel ‘gevangenis’ als
‘herenland’, beide weergegeven door vroente, terug op vroon.
-
voetnoot(94)
- Bijv.: (Houthalen) 1441
des heeren vroende, RAH, Houthalen gichten
6, 62.
-
voetnoot(96)
- RAH, Beringen gichten 57
(27 ro) en 58 (168 vo).
-
voetnoot(98)
- RAH,
Grevenbroek gichten 20 (5 vo) en 21 (49
vo).
-
voetnoot(102)
- Zie over de etymologie van aard: Franck-Van
Wijk 5-6. - J. Mansion, De voornaamste
bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (Brussel, 1935), 3. - A. Carnoy, Het
element aard in de naamkunde. Handelingen van de
Commissie voor Toponymie en Dialectologie 23 (1949),
257-63. - WNT I, 534-35 en supplement I, 231-38. - F. Kluge-W. Mitzka, o.c. 1963, 32. - J.
De Vries, Etymologisch Woordenboek (Leiden, 1971), 1.
-
voetnoot(104)
-
J. Helsen, Iets over aard. Mededelingen uitg. door Vla. Top. Ver., 10
(1934), 45-51. - Id., Toponymie van
Noorderwijk. N.G.F., Mon. III (Tongeren,
1944), 51.
-
voetnoot(105)
-
M. Gysseling,
Gent's vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen
(Gent, 1954), 20-21: ‘In de
11e-12e eeuw lijkt ard dus in de (in de latere Middeleeuwen
geromaniseerde) streek van Saint-Omer-Guines te betekenen
‘gemene weide’. - Id.,
Toponymisch Woordenboek, o.c. 1960, 779, s.v. Oudenaarde: arda- ‘aanlegplaats’
(oudste bet. is gemene weide). - Omstreeks 1300 heeft aard,
aldus Gysseling, te Gent en elders in
Oost-Vlaanderen de bet.
‘aanlegplaats’.
-
voetnoot(106)
-
J. Lindemans, Toponymische
verschijnselen geografisch bewerkt, II: De namen van het
bouwland en van het grasland (N.G.F., Stud. V, 2). Brussel, 1946, p. 115.
-
voetnoot(107)
-
J.
Helsen, Toponymie van Noorderwijk, o.c. 1944,
49.
-
voetnoot(108)
-
L.W.
Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon (Leuven, 1865-70), 5-6.
-
voetnoot(109)
-
P.J.
Cornelissen en J.B. Vervliet, Idioticon
van het Antwerpsch dialect, I (Gent, 1989), 115
-
voetnoot(110)
-
J. Helsen,
Toponymie van Noorderwijk, o.c. 1944, 51.
-
voetnoot(112)
- Zie over de tegenstelling in Limburg tussen de
Verbeterde Kempen (Brabants) en het Kempisch Plateau (Limburgs):
J. Molemans, Adjektivische -er-afleidingen bij toponiemen. Naamkunde 5 (1973), 134-59, vnl. 140-42.
-
voetnoot(113)
-
F.W.
Smulders, o.c. 1955, 3. - Cfr. ook A.P. De
Bont, o.c. 1969, 152-53.
-
voetnoot(114)
- Zeer frekwent
zijn ook benamingen als Platte Heide en Turfheide (Neerpelt), het
Plat (Eksel). - Plat betekent vrijwel nooit vlak, wel
moerassig.
-
voetnoot(116)
-
A.P. De Bont, o.c. 1958, 99
geeft als synoniemen: bolhei, dophei, tonnetjeshei,
buikhei.
-
voetnoot(119)
- Vgl. bijv. bijsterveld (bijster = woest, MW I, 1251). Een synoniem is woestijn, mnl. woestine ‘woestijn,
wildernis’ (MW IX, 2753-54). Eerder uitzonderlijk in
de Kempen.
-
voetnoot(123)
- Bijv. te Bocholt: Dorper-,
Hezer- en Lechterveld; te Overpelt:
Heesakker-, Hoevener- en Lindelerveld.
-
voetnoot(124)
-
J. Lindemans, Toponymische
verschijnselen geografisch bewerkt, o.c. 1946, 16.
-
voetnoot(125)
-
J.
Lindemans, Het probleem dries. Mededelingen Ver. Naamk. 27 (1951), 15-24.
-
voetnoot(126)
-
M.
Gysseling, Nogmaals het probleem dries. Ibid. 28 (1952), 49-51.
-
voetnoot(128)
-
J.
Mansion, Oud-Gentsche Naamkunde ('s-Gravenhage, 1924), 105-07.
-
voetnoot(129)
- Zie hierover
W. Pee, De namen voor de gemeentekom
in de Zuidnederlandse dialekten. Naamkunde
2 (1970), 41-49.
-
voetnoot(130)
- Daarnaast heeft heuvel ook de bet. van 1)
zandheuvel, 2) (al dan niet begroeide) hoger gelegen
heidegrond.
-
voetnoot(131)
- Eigenlijk onbebouwde grond, gemeenteweide. -
de opstal, als stapelplaats gebruikt
en ook wel eens als verzamelplaats voor het vee (J. Helsen, Plaatsnamen der Antwerpsche
Kempen. Toponymica VI (Leuven, 1938),
17).
-
voetnoot(132)
-
J. Helsen, o.c. 1938, 40. -
Buiten dorps- of gehuchtplein ook de bet. van vlakte,
veld.
-
voetnoot(133)
- Afleiding
met het t-suffiks van bies: plaats waar biezen groeien. - Biest is evenwel
ook een zeer verspreide benaming voor akker- en hooiland:
zie bijv. J. Molemans, Toponymie van
Neerpelt, o.c. 1975, 195-96.
-
voetnoot(134)
- Het dorpsplein te
Overpelt heet(te) Kerkdijk: genoemd naar
de hierin gelegen dijk ‘poel’, terwijl
het eerste lid wijst op de ligging bij de dorpskerk (J. Molemans, Toponymie van Overpelt, o.c.
1976, 191).
-
voetnoot(135)
- Bijv. te Linkhout: 1633 een zille
broecx ontrent den pensepoel gelegen, RAH,
Lummen gichten 100, 416. - Eigenlijk poel waarin
dierenresten enz. werden geworpen.
-
voetnoot(136)
- Cfr. o.m. C. Tavernier-Vereecken, Gentse
naamkunde van ca. 1000 tot 1253 (Tongeren,
1968), 442 e.v. Zij bespreekt ook uitvoerig het werk van H. Dittmaier, Die (H)Larnamen. Köln, 1963.
-
voetnoot(137)
-
M. Gysseling, Enkele Belgische
leenwoorden in de toponymie. Naamkunde 7
(1975), 1-6, i.c. 4-5.
-
voetnoot(138)
- Aldus R. Van Passen en K. Roelandts, Toponymie van Wilrijk.
N.G.F., Mon. VII (Leuven-Brussel, 1967),
133.
-
voetnoot(139)
-
A. Bach, Deutsche Namenkunde, II, 1-2
(Heidelberg, 1953), 379. - H. Dittmaier, Rheinische Flurnamen (Bonn, 1963), 178-80.
-
voetnoot(140)
- In de Limburgse Kempen: Laar
te Grote-Brogel; Blanklaar te Meldert; Brelaar te Paal; Goeslaar te Lummen; Groenlaren te
Lummen; Lanklaar; Mellaar te Lummen; Sledderlo (ouder:
-laar) te Genk.
Zie de
voorbeelden voor de Antwerpse Kempen bij A.
Helsen, o.c. 1960, 246-47.
-
voetnoot(145)
-
J. Molemans,
Toponymie van Neerpelt, o.c. 1975,
143-44.
-
voetnoot(154)
- Bijv.: (Eksel)
1553 een stuck lants geleghen op dij
schumme(n), RAH, Eksel gichten
34, 88 = 1676 de schommel, id. 45,
22.
(Peer) 1611 stuck lants genaempt die
schommelen, RAH, Peer gichten 1, 106 = 1657 paert
inde schomme, id. 9, 121.
-
voetnoot(155)
- (Lummen) 1685 die brempschomme, RAH, Lummen gichten 87,
218 vo.
-
voetnoot(156)
- (Houthalen) 1685 heide genaamd de schomberg, notaris Wilsens, min. 43;
1791 plack landt genaemt den schommebosch,
RAH, gichten 15, 85.
-
voetnoot(157)
- Zie ook J.
Goossenaerts, o.c. 1956/58, 113. - A.P.
De Bont, o.c. 1969, 561.
-
voetnoot(158)
- Vgl. in deze zin bij L.W. Schuermans,
o.c. bijvoegsel (Leuven, 1883), 306: Smeelken ‘baleintje of
rietpijltje om de pijpstelen mee door te
steken’.
-
voetnoot(159)
- Zie o.m.: H.J. Moerman, Nederlandse plaatsnamen.
N.G.F., Stud. VI (Brussel, 1956), 270. -
H. Dittmaier, Rheinische Flurnamen,
o.c. 1963, 343. - M. Gysseling,
Toponymisch Woordenboek, o.c. 1960, 1076-77. - A.P. De Bont, o.c. 1969, 218-19.
-
voetnoot(160)
- Zand en Zavel zijn te vergelijken met
geest ‘hoge
zandgrond’, o.m. in de nederzettingsnamen Gestel te Lummen en Meeuwen (Limb.), Gestel en Gastel in
Noord-Brabant. Uit *geest-lo
‘bos op hoge zandgrond’.
-
voetnoot(161)
-
P.J.
Cornelissen en J.B. Vervliet,
Idioticon van het Antwerpsch dialect, o.c., IV, 1471. - L.W. Schuermans, Algemeen Vlaamsch
Idioticon, o.c., 878.
-
voetnoot(162)
- Vgl.: (Hamont) 1793 den graaf oft houtwasch, RAH, Grevenbroek
gichten 56, 219 ro. - Graaf heeft ook de
betekenis van (water)gracht.
-
voetnoot(164)
-
A. Van
Wijngaarden, Heidebeheer en heideschapen. De
Schouw 20-4 (1973), 95-98.
-
voetnoot(166)
- Zie o.m.: J. Lindemans, Toponymische
verschijnselen geografisch bewerkt, o.c. 1946, 30. - M. Gysseling, Toponymie van Oudenburg, N.G.F., Mon. IV
(Brussel, 1950), 98-100. - H.
Dittmaier, Rheinische Flurnamen, o.c. 1963, 8.
-
voetnoot(168)
-
D.P. Blok, De enken. Driemaandelijkse
Bladen 1958: 1-14.
-
voetnoot(169)
- Vandaar begraven ‘in graven of grachten
gelegd’: (Beringen) 1444 een begraue(n) bloexken (RAH, Beringen
gichten 58, 60 ro); (Paal) 1480 een halue zille
broex ghelege(n) int begrauen broeck (id. nr. 32,
186); (Genk) 1482 land en(de) bampt gelege(n) in die
begraue(n) heyde (RAH,
Genk gichten 22, 97); 1532 een bloeck oft camp begrauen
sijnde (id. nr. 24, 202 vo).
-
voetnoot(170)
-
J.
Lindemans, Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt,
o.c. 1946, 15: ‘Namen op kamp komen betrekkelijk
talrijk voor in een smalle strook aan de Maas en verder in den
noordoostelijken hoek van Limburg, ten noorden van de lijn
loopende van Eisden, over Asch, Groote-Brogel, Achel, naar Best
en Helvoort in Noord-Brabant’. - Zie over de grenslijn
tussen Blook, Kamp en Look in Belgisch-Limburg: J.
Molemans, Kamp en Look in een menggebied. Naamkunde 2 (1970), 13-33.
-
voetnoot(171)
- Ook in de
West-Limburgse Kempen, zij het eerder sporadisch, bijv.
(Koersel) 1681: een parceel landts geheten het
buchten (RAH, Lummen gichten 87, 4 ro).
-
voetnoot(172)
- Vgl. (Hechtel) 1516:
een stuck lants geheyten den lamber bocht
(RAH, Eksel gichten 31, 113 vo).
-
voetnoot(173)
- WNT III, 20-22. - M. Schoenfeld, Veldnamen
in Nederland (Amsterdam, 1950), 130. - J. Lindemans, Toponymie van Asse, o.c. 1952,
94.
-
voetnoot(175)
-
J. De Vries, Etymologisch
Woordenboek, o.c. 1971, 68.
-
voetnoot(176)
-
J.
Lindemans, Toponymische verschijnselen geografisch
bewerkt, o.c. 1946, 43, en Toponymie van Asse, o.c. 1952,
94.
-
voetnoot(177)
- Vgl.: (Achel) 1578
huys metter toebehoren geheyten dy meer (RAH,
Grevenbroek gichten 23, 22 ro). - Huis met
aangelegen grond in grachten ingemeerd.
-
voetnoot(178)
- Bijv.
(Peer) 1620 guederen inde hegge gelegen (RAH, Peer
gichten 5, 49 ro).
-
voetnoot(179)
- Bijw. aan ‘dichtbij’ +
mnl. gelage (MW II, 1183), afgeleid van
(ge)liggen.
-
voetnoot(180)
-
Aanse(d)el, mnl. aenseel ‘woonstede, woning,
huis’ is een synoniem van Aangelag en -stede: de grond
waarop het huis staat, evenals de aangelegen percelen, bijv.:
(Hechtel) 1558 huys ende hoff metten aenseel (RAH,
Eksel gichten 34, 268 vo); 1664 den
aensel daer t huys op staet (id. 43, 213 ro).
-
voetnoot(182)
-
J.
Molemans, Toponymie van Overpelt (met Neerpelt, Kaulille en
Kleine-Brogel). Onuitgegeven doct. proefschrift (Leuven, 1972), 120.
-
voetnoot(183)
- Zie
hierover J. Molemans, Van persoonsnaam naar
toponiem. Naamkunde 2 (1970), 192-207. - Id., Van persoons- tot erfnaam. Vlaamse Stam 12 (1976), 345-354.
-
voetnoot(184)
- Bijv.: (Bree) 1562
bampt gelegen op die roeten (RAH, Bree gichten
65, 95 ro); (Sint-Huibrechts-Lille) 1606
stuck lants genaemt de root (Mon. XII:
161).
-
voetnoot(185)
- (Paal) 1480 een stuck lans gheheitten den roe (RAH, Beringen gichten 32, 184 ro); (Zonhoven) 1480 stuck lants gheheyten
dy roey (id., Zonhoven gichten 2, 351 vo).
-
voetnoot(186)
- (Zonhoven) 1448 een
stuxke(n) erft geheijten dat roeijken (RAH,
Zonhoven gichten 1, 274 ro).
-
voetnoot(187)
- Cfr. bijv. ook Brand, een veel voorkomende plaatsnaam:
‘Land dat door branden van houtgewas e.d. oorbaar werd
gemaakt’.
Andere benamingen voor met kreupelhout
begroeide terreinen, al dan niet ontgonnen, zijn: 1) Mnl.
bosschage, met de variant bosscalie ‘bos’ (MW I, 1390), uit
fra. bocage, boscaille. O.m. in de plaatsnaam Bosschel(lerheide) te Grote-Brogel
en Kaulille (J. Molemans, Plaatsnamen van
Kaulille, o.c. 1973, 24-25). 2) Mnl. hage(n)
‘kreupelbos’ (MW III, 23). Daarnaast heeft
haag ook de betekenis van heining van struikgewas, en vandaar
een omheinde ruimte. 3) Hees
‘kreupelhout’ is een frekwent voorkomend
toponymisch bestanddeel (cfr. 1.2.4). 4) Rijs ‘kreupelhout, laag struikgewas’
treffen we bijv. aan in de gehuchtnamen Rest
(Hechtel) en Rijssel (Paal).
-
voetnoot(188)
- Zie de talrijke voorbeelden bij J. Molemans,
Bijdrage tot de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de
Limburgse Kempen, o.c. 1973, 291-93. Buiten de reeks
nederzettingsnamen is er nog een belangrijke groep lo-namen die een oude laag representeren. Enkele
voorbeelden:
(Gerdingen) 1637 inde berloe
straet (RAH, Gerdingen gichten 10, 14 ro). (Tessenderlo) 1464 te boekelle
(id., Tessenderlo gichten 39, 15 ro).
(Zolder) 1434 gheleghen te decloe (id., Zolder
gichten 1, 31 vo). (Heusden) 1475 huys
texel ghelegen (id., Beringen gichten 32,
93 vo). (Beek) 1595 hoff ghenomt het korlo (id., Bree gichten 71/2, 95 ro). (Paal) 1461 te
urle (id., Beringen gichten 32, 6 ro). Blijkens de kontekst betreft het meestal
nederzettingsnamen; thans veldnamen e.d.
-
voetnoot(189)
- Bijv.:
1) (Hamont) 1487 enen beempt
geleg(en) in dat eychout (RAH, Grevenbroek
gichten 20, 38); (Zolder) 1526 bampt geleg(en) in
gheen eyckhout (id., Zolder gichten 21, 91 vo). 2) (Achel) 1626 int lant genaempt
het loe (RAH, Grevenbroek gichten 28,
113); (Eksel) 1521 een stuck acker lants geheyten dat loez (id., Eksel gichten 31, 147 ro); (Houthalen) 1445 vijf sillen lants inde
loe ghelegen (id., Houthalen gichten 6, 86).
-
voetnoot(190)
- Cfr. attestaties als:
(Heusden) 1659 een sille gemeijn brouck
geleghen op het ulbroeck (RAH, Beringen gichten 41, 122 vo); (Peer) 1619 bampt
gelegen inde vroenten (id., Peer gichten 5, 115
vo); (Zolder) 1545 een halff bonre
bampt geleg(en) opden nuwen bampt opt gemeyn
brouck (id., Zolder gichten 27, 219 vo).
-
voetnoot(191)
- Synoniemen van Dure Koop zijn: 1) Boerenvijand:
(Bree) 1754 een stuck lant genaemt den boeren
vijandt (RAH, Bree gichten 43, 144); 2) Onvre(de):
(Beringen) 1472 een bloec gheheitte(n) de
onvree (id., Beringen gichten 58, 156 ro); 3) Sterfpiering: (Koersel) 1698
parceel lants genaempt den sterffpierinck
(id., Lummen gichten 88, 205 vo); 4)
Verloren Kost: (Genk) 1520, een bempten geleg(en) inden verloren cost (id., Genk gichten 23,
215 ro).
-
voetnoot(193)
-
J. Lindemans, Toponymische verschijnselen
geografisch bewerkt, o.c. 1946, 91-102. Zie verder ook: A.P. De Bont, Eeuwsel en ezel. Mededelingen 41 (1965), 189-191. - W.J.J. Pijnenburg, Eeuwsel. Naamkunde 8 (1976), 1-53.
-
voetnoot(194)
-
A.P. De Bont, o.c. 1969, 147
vermeldt: (e)euwsel(s), (e)eusel, ouwsel, jeuwsel, joowsel,
djarsel, dersel, darsel.
-
voetnoot(197)
-
P. Lindemans, Geschiedenis
van de landbouw I, o.c. 1952, 390.
-
voetnoot(198)
- Talrijk zijn attestaties als deze:
(Heppen) 1637 een parceel landts uyt sheeren
straete opgenomen (RAH, Oostham gichten 13, 31 vo).
-
voetnoot(199)
-
J.
Helsen, Rond het woord
‘uitvang’. Bijlage 6. Leuven, 1935. - Id.,
Toponymie van Noorderwijk, o.c. 1944, 178.
-
voetnoot(200)
- Cfr. M.
Gysseling, Toponymie van Oudenburg, o.c. 1950,
82-83.
-
voetnoot(201)
- Bijv.: (Overpelt) 1509 voerit (RAH, Pelt gichten 41, 36 vo); 1657 tvooret (id. 53, 309
vo).
-
voetnoot(202)
- In de Antwerpse Kempen ook vörft (Cornelissen-Vervliet IV, 1400).
-
voetnoot(203)
- Bijv.: (Achel)
1623 tvurrijt aent huijs (RAH,
Grevenbroek gichten 27, 291 ro);
(Hamont) 1694 een vurrijt gelegen tegen
sijns huijs (id. 39, 57 vo); (Neerpelt) 1558 boijvoets vorrijt
metter huijsinge daerop staende (id., Pelt
gichten 43, 179 ro); (Overpelt) 1657
tvooret aen thuijsvelt aen gelegen
(id. 53, 309 vo).
-
voetnoot(204)
- Vgl.: (Achel)
1673 een beemptgen genoempt het
voerhoefft (RAH, Grevenbroek gichten 35, 318 ro); (Eksel) 1496 een stuck broecks
ghelegen op dye vorret (id., Eksel
gichten 31, 5); (Kwaadmechelen) 1532 eenen(n) beempt
gheheyten die voerhoet (id., Oostham
gichten 2, 24 vo).
-
voetnoot(205)
- Zie hierover A. Eylenbosch, De
wendakker. Amsterdam, 1970.
-
voetnoot(206)
-
J. Goossens, Semantische
vraagstukken uit de taal van en om het landbouwbedrijf
in Belgisch-Limburg (Antwerpen, 1963),
I: 65 e.v.; II: 30-31.
-
voetnoot(207)
- (Bijv.): (Houthalen) 1653 dye
opheldinge (RAH, Houthalen gichten 8, 10 vo); (Zonhoven) 1622 huijs ende hoff
opgericht op sijne opheldinge (id., Zonhoven gichten 17,
11).
-
voetnoot(208)
- (Houthalen) 1765 een plack genaemt den
nieuwen opwerp (RAH, Houthalen gichten 12,
117).
-
voetnoot(209)
- Bijv.:
(Eksel) 1645 stuck opgenomen vroenten als jan sweijnen
vuytter gemeijnt van exel opgenomen hadde
(RAH, Eksel gichten 42, 34 vo);
(Hechtel) 1611 vrunten utgenomen anno 1611
binnen hechtel (id. 38, 188 ro).
-
voetnoot(210)
-
A.P. De Bont, o.c. 1969, 188 vermeldt het toponiem
ook voor Borkel.
-
voetnoot(211)
- Hiermee te vergelijken is de perceelsnaam Locht (algemeen) en de buurtschapsnaam Locht (o.m. te Neerpelt). - Locht gaat op dezelfde basis terug
als de akkernaam Look c.s. (3.1.1).
-
voetnoot(212)
- Te vergelijken met bijv. het Neerpelts hooilandterrein
de Waterlaat, genoemd naar een in het midden
van het kompleks lopende ontwateringssloot (J.
Molemans, Toponymie van Neerpelt, o.c. 1975,
196-97).
-
voetnoot(213)
-
J. Lindemans,
Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt, o.c. 1946,
73.
-
voetnoot(214)
- Enkele voorbeelden: (Eksel) 1498 ghelegen op die maede (RAH, Eksel gichten 31, 10 ro) = 1520 eenen beempt geleg(en) op
gheen maye (id. 31, 141 vo); (Zonhoven)
1447 van enen bampde geheyten die mate (id.,
Zonhoven gichten 1, 250 vo); (Lummen) 1547 een
stuck broecx geheiten die meij (id., Lummen
gichten 70, 209 vo).
(Paal) 1476 de meyebempt (id., Beringen gichten 32, 105 ro); (Koersel) 1724 eenen bempt genaempt den meijgoir (id., Lummen gichten 89,
232).
-
voetnoot(215)
-
M. Gysseling, Toponymisch
Woordenboek, o.c. 1960, s.v. donk.
-
voetnoot(217)
- Zie bijv. de betekenisverklaring van de
Ekselse gehuchtnaam Hoksent bij J.
Molemans, Hokset en Hoksent. Limburg 54
(1975), 126-130.
|