| |
| |
| |
| |
0.
In deze beknopte bijdrage zullen we trachten het verschijnsel eigennaam (EN)
linguïstisch, psychologisch en sociologisch te benaderen. Deze materie is
evenwel zo omvangrijk en tevens zo kompleks, dat deze benadering zeer
algemeen moet blijven.
| |
Eigennamen verwijzen inherent naar individuele en unieke objekten. Ook soortnamen
kunnen individueel benoemen: de bakker (die bij iemand
brood levert), het domein (dat van Bokrijk bijv.), het rijksarchief (een Limburger zal meestal het gebouw in
de Bampslaan bedoelen), het kadaster, de stad, de zon enz. De individuele
toepasselijkheid van soortnamen is echter toevallig en
niet essentieel zoals bij eigennamen, en varieert van geval tot geval,
bijv.:
- | De ommegang trekt door de stad (op bepaalde tijden
en plaatsen weet men of Hasselt, Tongeren of een andere stad bedoeld
wordt). |
- | Hij zit op de stoel (bij een bepaalde kwis). |
- | Hij gaat elke dag naar het archief (een bepaald
stadsarchief, een provinciaal archief, een rijksarchief...). |
- | Zijn auto staat altijd op de straat (vóór zijn
huis). |
Uniek bepalende beschrijvingen zijn, zoals uit de voorbeelden blijkt, slechts
uniek op buitentalige (extra-linguïstische) gronden (van tijd en ruimte),
d.i. in de situatie.
Dat personen of plaatsen dezelfde naam dragen (Jan/Jansen,
Pieter/Pieters, Hasselt, Ophoven enz.) doet niets af aan het
individueel karakter van de eigennaam. In zulke gevallen hebben we niet te
maken met het zoveel keer toepassen van één betekenis van eenzelfde woord,
wel met verschillende, toevallig gelijkluidende woorden; het betreft dus
homonymie of gelijkluidendheid zoals in bank (1) (zitbank) en bank (2) (geldbank).
| |
| |
Wezenlijk is dat eigennamen geen begrip inhouden: het oude
appellativische begrip is eruitgegaan. Vandaar dat de eigennaam slechts
dient als verwijzer naar een unieke persoon, plaats of
voorwerp, bijv.:
- | Wie Desmet heet is geen smid (of hoeft het niet
meer te zijn); de naam noemt louter de unieke persoon X. |
- | Berg duidt bijv. de unieke woonplaatsen bij Tongeren en te Neeroeteren aan (ook nog wel elders), zonder dat daarbij aan
hoog gelegen plaatsen dient gedacht te worden. |
Dit impliceert ook, dat een nummer of een letter voldoende kunnen zijn om als eigennaam te fungeren. Wegens
hun oneindig aantal en de eventuele kombineerbaarheid met letters zijn
nummers zeer efficiënt (cfr. infra).
De meeste EN vertonen ook de enkelvoudsvorm. Sommige kunnen
formeel in de meervoudsvorm staan (doorgaans restant uit het appellativisch
voorstadium): de Alpen, de Pyreneeën; In Limburg bijv. de
volgende gehuchtnamen: Engsbergen (Tessenderlo), Gelieren (Genk), Hoeven (Overpelt), Zevenhuizen (As) enz. Deze laatste worden evenwel niet
meer als meervoudsvorm aangevoeld. Vandaar zegt men: Zevenhuizen is een oude nederzetting. Daarenboven lijken talrijke EN
alleen in het meervoud te staan, zoals de Kempen (uit rom.
campània ‘(hoog)vlakte’).
In wendingen als de twee Niels (bij As en Sint-Truiden) en
de drie Willemsen hebben we te doen met telbare
substantieven (die deelnemen aan de oppositie enk.-meerv.). Het zijn in dit
geval geen eigenamen meer, maar telbare soortnamen, d.w.z. een optelling van
de twee plaatsen die Niel en van de drie personen die Willems heten. Zo kan
men ook spreken van de twee Pelten, een optelling van twee
plaatsen Pelt (Neer en Overpelt) genoemd, de twee Brogels
/ Glabbeken / Itters enz. Een eigennaam
als de Pelten te willen introduceren is weinig zinvol. Bij
eventuele samenvoeging van gemeenten als Neer- en Overpelt, Neer- en
Opoeteren, Grote en Kleine Spouwen, ligt het voor de hand de onderscheidende
bestanddelen (neer/ | |
| |
over, groot/klein) weg te laten, die er
trouwens in de loop van de geschiedenis - bij splitsing van territoria - aan
toegevoegd zijn.
EN hebben ook geen lidwoord nodig, omdat ze uit zichzelf
uniek bepalend zijn. Wel kan het lidwoord uit het appellativische
voorstadium bewaard zijn (cfr. ook de meervoudsvorm!), wat o.m. het geval is
bij de groep van de natuurnamen teg. de nederzettingsnamen. In Limburg heeft
geen enkele gemeentenaam een lidwoord; de gehuchtnamen vallen in twee
groepen uiteen: een kleine groep heeft geen lidwoord, een tweede groep wel;
in dit geval betreft het natuurnamen die nederzettingsnamen zijn geworden.
In talrijke gevallen is het lidwoord, resp. het gen-arikel
versteend en vervult geen enkele funktie meer, bijv. in namen als Genenbos (Lummen), Geenrode (Meldert),
Geenhout (Paal), Tenhout
(Houthalen), Terboekt (Genk), Tervant
(Paal). Het lidwoord kan ook een klasserende funktie vervullen, bijv. de Beek (waterloop) teg. Beek
(nederzettingsnaam): Bij de overdracht van een waternaam (+ lidwoord) op een
nederzetting, gebeurt een eventuele formele differentiatie door eliminatie
van het lidwoord.
Zoals reeds gezegd, hebben de meeste EN een appellativisch
voorstadium, d.w.z. komen historisch uit een soortnaam:
1) | In talrijke gevallen is de gelijkluidendheid S (soortnaam) - EN
(eigennaam) bewaard: berg - Berg, de molenaar -
Molenaar(s). Vooral bij de omvangrijke groep van de veldnamen
is de homofonie bewaard gebleven: akker, beemd, broek,
heide, veld enz. Te verklaren door het feit, dat deze veldnamen
doorgaans jonger zijn dan bijv. water- en nederzettingsnamen. |
2) | De gelijkluidendheid S - EN kan ook sekundair tot stand komen door
onderlinge aanpassingen, meestal in de richting van EN naar S, bijv. Essenhoek wordt Nestjeshoek (Neerpelt), Olaarts (psn.) Kamp wordt Oorlogskamp (As), Kloterstraat wordt Kloosterstraat (Sint-Huibrechts-Lille), Wijdeven
|
| |
| |
| wordt Witven (Zonhoven). Zulks wijst op een streven om de EN doorzichtig te
maken of te houden, wat men gewoonlijk volksetymologie noemt. Eén van de
meest geciteerde voorbeelden is Zonhoven. Omdat sonuwe, de thans nog onder de autochtone Zonhovenaars
levende naam, niet meer doorzichtig was, heeft men de papieren vorm Zonhoven gecreeerd, waarbij het eerste lid in verband
met de zon (soleil) werd gebracht; vandaar ook de afbeelding met de zon
op de voorgevel van het oude gemeentehuis. Soms ontstaan in dit
verband ook naamverklarende verhalen of sagen: 1) Zo wordt de plaatsnaam
Donderslag (Meeuwen), die
teruggaat op donners-lo (vgl. Winterslag -
Winters-lo), wel eens in verband gebracht met het bekende
natuurverschijnsel donder; 2) namen met het bestanddeel zwart (Zwart Ven, Zwart Veld), dat diverse betekenissen kan
hebben, worden vaak als onder de Franse tijd gekocht zwart goed
geïnterpreteerd. |
3) | De EN kan ten opzichte van de S ook gedifferentieerd worden. Talrijk
zijn de voorbeelden van overgang van samenstelling of syntagma tot wat
genoemd kan worden eigennaamsfossielen (verholen samenstellingen).
Enkele voorbeelden: Bennevoort (Overpelt) evolueert tot Bemmert, Heesakker
(Overpelt) tot Heserken, Houthuizen (Dilsen) tot Houtissen, Kinrooi tot Kinder, Paanhuis tot Panis en Sonhees (Helchteren) tot Sonnis. |
| |
2.
Zoals vermeld is het verlies van de appellativische betekenisinhoud
essentieel voor de EN. Aangezien de diachronische betekenis niet meer van
belang is voor de huidige funktie, verstaan we de EN meestal niet meer. Wie
denkt er bij het uitspreken van As aan waterloop, bij Bocholt aan beukenbos en bij Waterschei
aan waterscheiding? Zelfs bij zeer doorzichtige namen denken we niet aan de
oorspronkelijke betekenis: plaatsnamen als Beek, Broek,
Veld; persoonsnamen van het type Rademakers,
Schoenmakers en Wevers. Het is dan ook niet
verwonderlijk, dat men in brieven naar de betekenisverklaring van
familienamen als Kusters, Smeets en Jorissen vraagt.
| |
| |
Enkele gevolgen van het verlies van de appellativische
betekenisinhoud van de EN zijn:
1) | EN worden soms vertaald: Anvers, Tongres zijn
typisch propriale vertalingen; Bergen is een
appellativische vertaling van Mons, die steunt op het
historische begrip berg. In bepaalde periodes
werden familienamen in het Frans vertaald: 1) In de Boergondische tijd
(Decoster tot Lecoutere); 2)
onder het Frans bewind (Dedecker werd Couvreur). Bij vertalingen uit de jongste tijd komt men
dikwijls tot wat appellativische nonsens kan genoemd worden, maar vanuit
propriaal standpunt te verklaren is: zo werd Bruidstraat te Brussel vertaald in Rue des Fiancées, het Minnewater te
Brugge in Eau d'Amour.
Bruid is historisch mnl. bruud ‘drek, moeras’ en minne ‘waterloop’. |
2) | EN zijn versteende vormen (fossielen) en bewaren reeds lang verdwenen
woorden en vormen, bijv.:
- | Sporen van Keltisch (Brogel), Latijn (?
Koersel: curticella ‘kleine hoeve’), Frankisch
(Rekem en andere heemnamen). |
- | Verdwenen Mnl. woorden zoals niel
‘laagte’, bewaard in Niel-bij-As (niel
is nog bewaard in vernielen). |
- | Oude, verdwenen betekenissen: Voort
‘doorwaadbare plaats, later brug’ (in de gemeentenaam Stevoort);
ouwe ‘alluviaal land’ (bewaard in o.m.
Zonhoven, evenals in de talrijke Ooien van het Maasland); mnl. smal ‘kleine’ (fn. Desmaele). |
- | Eigenschappen uit de klankleer: alt = oud (Alt-Hoeselt, Aldeneik). |
- | Verdwenen achtervoegsels zoals -t
(kollektiesuffiks), bijv. in: Boek-t, Hassel-t,
Heren-t en Res-t, gehuchtnamen te Zolder, Overpelt, Neerpelt
en Hechtel. |
|
3) | De huidige naamgeving strookt ook niet meer met de oorspronkelijke
werkelijkheid. Eén voorbeeld: De talrijke bos-, hout-
en lo-namen in de Kempen (type Kattenbos,
Houthalen en Lille) hebben sinds lang geen
betrekking meer op loofbos, waarop de namen nochtans duiden. |
| |
| |
4) | Namen worden overgedragen:
a) | Eén van de redenen waarom familienamen erfelijk werden, was
het op de achtergrond treden van de appellativische
betekenisinhoud. |
b) | Dit laatste is ook de verklaring voor het feit, dat zovele
waternamen op nederzettingen werden overgedragen: As, Beek, Glabbeek, Itter, Oeter; daarnaast ook namen
van stilstaande waters: Broek, Pelt
e.a. |
|
| |
3.
EN zijn dus, kan men zeggen, nummers. Vanuit psychologisch standpunt is de
eigennaam evenwel meer dan een begripsloze verwijzer naar een persoon of
plaats. Op dit vlak is er steeds ‘een houding’ tegenover namen.
| |
3.1.
Voor de primitieve mens is de naam een deel van zijn persoon, zelfs
geheel gelijk aan zijn persoon; hij bezit de emotieve neiging om dingen
samen te brengen die niet samen horen, die wij verstandelijk als
gescheiden beschouwen. Vandaar is er bij de primitief weinig of geen
scheiding tussen het ik en het niet-ik; het deel wordt gelijk aan het
geheel (wie een voorwerp van een persoon bezit, bezit die persoon; wie
iets van de vijand verbrandt, verbrandt de vijand enz.).
Dit verklaart ook, dat er bij de primitieve mens een fusie van naam en
persoon is. Talrijk zijn de voorbeelden waaruit blijkt, dat naam en
persoon voor hem identiek zijn:
- | Grieks onoma: naam of persoon (eveneens in het
Nieuw-Grieks). |
- | Latijn nomen: naam of persoon (haec sunt nomina (= lichamen) martyrum...). |
- | Onze Vader, geheiligd zij Uw naam... |
- | Iets doen in de naam van = voor de persoon
van... |
- | De drang van de mens dat zijn naam voortleeft, is de drang om
zijn persoon onsterfelijk te maken. |
Het gevolg hiervan is, dat de naam een magische kracht op de persoon
uitoefent - we kunnen in dit verband spreken van naammagie -; enkele uitingen hiervan zijn:
| |
| |
1) | Het wenskarakter van de namen:
- | Bij de Germanen kwam dit zeer sterk tot uiting. Wie Bern-hard (zo sterk, moedig als een beer)
werd genoemd, kreeg de opdracht mee een goed krijger te
worden. |
- | Thans is dit wenskarakter op de achtergrond getreden,
maar het leeft verder - althans gedeeltelijk (cfr. infra) -
in de voornaamgeving: kinderen dragen (droegen) namen van de
voorouders, omdat men wenst(e) dat de eigenschappen van de
voorouders voortleven. Dit laatste bepaalt in sommige
gevallen wellicht ook de naamgeving bij het kiezen van
vedettennamen: het moet ons daarom niet verwonderen, dat een
fervent wielerliefhebber zijn zoon Eddy
noemt, in de hoop dat hij een groot kampioen wordt zoals
Eddy Merckx. |
|
2) | Een tweede uiting van naammagie is het taboe der
namen (naamverzwijging): indien een persoon machtig of
gevaarlijk is, wordt zijn naam verzwegen, omdat beide identiek
gewaand worden:
- | De Hebreeuwers spraken Gods naam nooit uit en schreven
enkel de konsonanten JHWH: Jahwe(h). |
- | Het is ook bekend, dat primitieven hun namen verborgen
houden of hielden voor vreemdelingen - o.m. negers voor
missionarissen -, omdat zulks gevaarlijk geacht wordt
(werd). |
Dit taboe kan ook verchristelijkt worden: Jezus wordt vrijwel nooit als voornaam gegeven, behalve in
Spanje (daar is de naam dus niet taboe). Tijdens de Middeleeuwen was
de naam Maria taboe, behalve in Frankrijk en
West-Vlaanderen; in Spanje werden namen gegeven zoals Dolores. In plaats van verzwegen kan een naam ook
mooier gemaakt worden. Vandaar bijv. de epiteta ornantia bij de
klassieken: de Erinyen (furiën, wraakgodinnen) noemt men de
Eumeniden = welwillenden, welgezinden. |
3) | Een derde aspekt is de naamverandering, vooral
met het doel de oude persoonlijkheid af te leggen: |
| |
| |
|
- | Oude eskimo's nemen een nieuwe naam aan; als het ware
een list om een nieuw kontrakt met het lelven af te sluiten. |
- | In Afrika veranderen soms ganse stammen van naam. |
Onze tijd kent hetzelfde verschijnsel, weliswaar in een
gesublimeerde vorm:
- | De paus en kloosterlingen veranderen van naam. Thans is
het weer gebruikelijk kloosterlingen met hun ‘wereldse’ naam
toe te spreken. |
- | Wie op late leeftijd gedoopt wordt, verandert eventueel
van naam. |
- | Schrijvers schrijven onder een zogenaamde schuilnaam; de
schrijver is iemand anders dan zijn eigenlijk ik. |
|
4) | Omdat naam en persoon geïdentificeerd worden, ontstaat er tevens
een rechtsverhouding omtrent de naam. Wie geen
naam heeft, is rechtloos = niet bestaande.
- | Bij sommige Afrikaanse stammen hebben vrouwen geen naam
en zijn derhalve rechtloos. |
- | In de middeleeuwen was er een verschillend statuut voor
gedoopten en ongedoopten. |
- | Vreemdelingen hebben in onze samenleving de grootste
moeilijkheden, indien ze niet kunnen bewijzen wie ze zijn,
hoe ze heten; ze bestaan dan voor geen enkel land. |
|
| |
3.2.
De hierboven geciteerde voorbeelden hebben alle betrekking op
persoonsnamen; de identifikatie van naam en persoon kunnen we ook
illustreren met toponymische voorbeelden, met name
nederzettings- en veldnamen:
1) | Uit de Frankische landnametijd (4e - 8e eeuw) stammen
nederzettingsnamen van de volgende types:
a) | Psn. + suffiks -ingen (Beringen ‘bij de lieden van Bero’). -aken (Lanaken
‘toebehorend aan Hludo’). |
b) | Psn. + subst. heem (Pietersem onder Lanaken). |
c) | Psn. + suffiks -inga + heem (Ellikom ‘woning van de lieden
van Aljo’). |
Deze namentypes weerspiegelen een opdeling van de gronden,
die door Frankische families in bezit werden genomen. |
| |
| |
|
In de Kempen komen ze vrij sporadisch voor (het gros van de
nederzettingsnamen zijn daar natuurnamen), terwijl ze in Haspengouw
en de Maasvallei zeer talrijk zijn. We wijzen er hier tevens
op, dat er een duidelijke korrelatie bestaat tussen de verspreiding
van de Merovingisch-Karolingische nederzettingsnamen, de vruchtbare
gronden en de kulturele uitstraling (Maaslandse kultuur, spreiding
van kastelen enz.). |
2) | Bij de sub 1 vermelde nederzettingsnamentypes worden van
persoonsnamen afleidingen en samenstellingen gevormd. Dit patroon is
in recentere tijd vervangen door een eenvormiger systeem, waarbij
persoonsnamen rechtstreeks op erf- en veldnamen worden overgedragen:
a) | Erfnamen van het type op de Jansen
benoemen niet alleen de boerderij, maar ook alle aangelegen
en bijhorende gronden; vandaar kunnen ze nederzettingsnamen
genoemd worden, ook vanuit linguïstisch standpunt: ze zijn
historisch immers verbindbaar met te, dat
thans tot de schrijftaal behoort: te
Hasselt. Meestal stellen we de volgende evolutie vast:
Jansen Hof (goed enz.) / te Jansen X op de Jansen X bij Jansen. |
b) | Buiten de erfnamen komen ook talrijke van persoonsnamen
afgeleide veldnamen voor: (weide genaamd) de
Smeets enz. |
|
Erf- en veldnamen als de Jansen en de
Smeets konden enkel ontstaan wegens het inherente verband
tussen het goed en de naam van de eigenaar of bezitter. Ze zijn, evenals
de Frankische nederzettingsnamen, een uiting van bezit - een konstante
naamgevingsfaktor naast bijv. het benoemen naar geografische kenmerken
-, maar in een eenvoudiger systeem zonder suffigering.
Erfnamen van het type de Jansen kunnen overal
aangetroffen worden, maar niet in dezelfde kwantiteit. Onderzocht zou
dienen te worden, waar dit naamgevingspatroon een systeem is geworden,
waar het okkasioneel voorkomt en waar het onbekend is. In
Belgisch-Limburg blijken de van persoons- | |
| |
namen afgeleide
erfnamen massaal voor te komen in het Oosten. Dit kan erop wijzen, dat
dit naamtype het gemakkelijkst kon ontstaan en ook intakt blijven in
gebieden die zuiver agrarisch gericht bleven, en niet bijv. in
West-Limburg, waar de gronden van zodanig slechte kwaliteit waren, dat
een deel van de bevolking zich noodgedwongen op de handel moest
toeleggen - we denken hier aan het ontstaan van de teutenhandel in de
16e eeuw -, of verplicht was uit te wijken, zodat de bevolking er minder
honkvast was.
In dit verband kan het ook interessant zijn de van-namen type Vanmol, Van Summeren), die grotendeels op inwijking
wijzen, onder de loep te nemen. Het grootste percentage van de van-namen
wordt aangetroffen in grensgebieden en in streken die een niet-zuiver
agrarisch karakter vertonen. Vandaar treffen we zulke familienamen in
belangrijke mate aan te (Neer-, Over-) Pelt, St.-Huibrechts-Lille en omstreken - het teutengebied -,
terwijl ze in de streek As-Gruitrode onbekend zijn.
| |
3.3.
Vanuit psychologisch standpunt is de EN dus helemaal geen nummer. Wel
stellen we vast, dat nummeraanduiding i.p.v. namen, of
de inkadering van de EN in (reeksen) nummers voorkomen in samenlevingen
die sterk rationeel georganiseerd waren of worden:
1) | Bekend is bijv. de vrij rekenkundige persoons- en plaatsnaamgeving
bij de Romeinen: primus, secundus, tertius;
geografische namen als belgica (gallia, aquitania)
prima et secunda. |
2) | In onze streken werden de openbare besturen voor het eerst in
sterke mate gerationaliseerd onder Napoleon door o.m. het invoeren
van bevolkingsregisters, kadaster, leggers van wegen en waterlopen
enz. Een gemeentelijke legger van onroerende goederen uit de
Franse tijd, waarvan er talrijke eksemplaren bewaard zijn, is
principieel gebaseerd op nummering; nochtans worden van elk
onroerend goed ook nog de naam en een gedetail- |
| |
| |
| leerde
beschrijving van de ligging vermeld. Het huidige kadaster, dat
hierop verder uitgebouwd werd, kent nagenoeg alleen nummers. |
3) | De vervanging van namen door nummers en vooral de inkadering van
namen in nummers en evtl. letters - waarbij deze laatste voor de
administratie belangrijker zijn dan de namen zelf -, is vooral in
deze eeuw toegenomen:
a) | Bij een adressering wordt naast de plaatsnaam een
postnummer geplaatst, dat voor de postdiensten belangrijker
is als de plaatsnaam. |
b) | Op onze identiteitskaart staat een nummer voorafgegaan
door een letter. Verder zijn bijv. nummers voorzien voor
rijbewijs en autokenteken, bankrekening en spaarboekje,
loonfiche en belastingkohier, telefoon enz. Al deze nummers
maken het mogelijk de mensen te identificeren en te
individualiseren; hiervoor zijn de traditionele eigennamen
niet altijd nodig. |
c) | Ook allerlei gebruiksvoorwerpen dragen nummers: televisie,
radio, fototoestel enz. |
d) | De huisnamen werden vervangen door huisnummers. Op het
platteland hebben de nummers lange tijd geen funktie gehad
in het dagelijks gebruik. Sinds enkele tijd zijn voor de
appartementsgebouwen ook de busnummers ingevoerd. Nu de
liefde voor het verleden en de romantiek weer naar boven
komen, worden - vooral in de steden - oude, verdwenen
huisnamen weer opgediept en ingevoerd. |
e) | De autowegen krijgen behoudens enkele uitzonderingen namen
op basis van nummers, voorafgegaan door een letter: E 39, A
24. Namen worden slechts uitzonderlijk gegeven:
Boudewijn(auto)snelweg. |
f) | Nummers treden ook vaak op als bepalend bestanddeel; we
denken hier aan de Amerikaanse avenues en de indeling in
wijken of zones. |
g) | De nummerwoede heeft vooral onze tijd aangegrepen, sinds
de machinale bewerkingen in overheidsdiensten, |
|
| |
| |
|
|
de bankwereld enz. werden ingevoerd en de computer te pas of
te onpas wordt ingeschakeld. Voor alles en nog wat worden
nummers voorzien. |
Het gezegde ‘de mens wordt een nummer’ is niet alleen
socio-psychologisch te verstaan, maar komt tevens tot uiting in de
benoeming en registratie van het individu, die voor de
administratieve diensten in de eerste plaats een nummer is, in de
tweede plaats een naam draagt, en misschien in de derde plaats een
mens is. Het superprojekt van nummering is het rijksregister, waarin
een naamdrager met tientallen codenummers zal ‘ingenummerd’
worden. |
| |
4.
Bepaalde onomastische onderzoeksprojekten zijn ook vanuit socio-linguïstisch
(taalsociologisch) standpunt belangrijk.
De gewone taal wordt aan het individu opgedrongen. De taalgebruiker moet
daarbij het traditionele kodesysteem respekteren via de groene woordenlijst,
Van Dale of Galle, anders wordt de primaire kommunikatieve funktie van de
taal verstoord. Een stoel mag men enkel tafel noemen om zichzelf plezier te
doen, anders wordt men niet begrepen ofwel voor abnormaal gehouden. De
taalgebruiker zit dus vast in een ‘talig keurslijf’ en van enige
kreativiteit bij het benoemen van de reeds bestaande dingen kan geen of
minder sprake zijn dan bij de eigennaam, behalve wanneer de spreker en
(eerder) de schrijver stilistische effekten beogen.
Voor nieuwe, pas ontdekte en nog naamloze voorwerpen ligt de toestand
enigszins anders. Hiervoor worden eventueel nieuwe taalvormen gecreëerd
ofwel bestaande taalvormen met een betekenisnuance geladen. Maar ook hier
treden wezenlijke beperkingen op, zowel van intellektuele als sociale aard:
enkel geprivilegieerde groepen - technici, ekonomisten, gespecialiseerde
instanties - komen in direkt kontakt met de nieuwe voorwerpen en
participeren aan de benaming ervan, waarover taalpuristen al dan niet hun
zegen geven.
| |
| |
De toestand ligt ten dele anders bij de EN, inzonderheid bij de
antroponymica. Op dit vlak kan ieder van ons in meer of mindere mate
kreatief zijn. We geven namen (voornamen, bijnamen, vleinamen, verkorte
namen enz.) aan kinderen, huisdieren, gebouwen, firma's, verenigingen,
voorwerpen uit de onmiddellijke omgeving enz. Deze kreativiteitsdimensie
verleent de onomastiek een bijzondere een bevoorrechte positie op
socio-linguïstisch vlak.
De naamgever kiest in de meeste gevallen uit een bestaand namenpakket; de
keuze van de naam is voor de onderzoeker van belang: door zijn specifieke,
welbewuste voorkeur voor een naam verraadt de naamgever iets van zijn
innerlijkheid en van zijn psychische gesteldheid t.o.v. religie,
familieverbondenheid, ideologie, beroep, stand enz. M.a.w. de keuze van de
EN verschaft heel wat informatie over de zelfidentifikatie of zelfevaluatie
van de naamgever. Anderzijds kan een onderzoek over bijv. de bijnamen ons
veel leren over de evaluatie van anderen met betrekking tot een individu.
Sociale differentiatie in het naamgevingspatroon ken er juist door zulke
keuze ontstaan.
| |
4.1.
Aan de K.U. Leuven zijn de laatste jaren enkele
licentiaatsverhandelingen voorgedragen betreffende de voornaamgeving in socio-linguïstisch perspektief. J. DRIESEN
onderzocht de voornaamgeving in Bocholt tussen
1962 en 1971. Op het gemeentehuis tekende hij alle namen op van de in
die periode geboren kinderen, terwijl voor 1970 een uitgebreider
onderzoek werd gehouden door middel van een vragenlijst, die uit drie
delen was opgebouwd: 1) Zakelijke informatie om een beroepsstratifikatie
te kunnen doorvoeren; 2) een reeks vragen naar de inspiratiebron: naar
wie of wat werd het kind genoemd; 3) vragen naar de motivatie van de
naamgeving: waarom werd voor het kind die bepaalde naam of namen
gekozen. De gezinshoofden van 1970 worden in drie sociale lagen
ingedeeld op basis van het genoten onderwijs (tot 14 jaar, tot 18 jaar,
hoger onderwijs). Enkele konklusies van zijn onderzoek lichten we hier
beknopt toe:
| |
| |
1) | Het blijkt dat nieuwe namen - namen die plots opduiken bij een
tussentijd van 4, 6 of 8 jaar - voor nagenoeg 70% geïntroduceerd
worden bij de bevolkingsgroep die vrijwel alleen lager onderwijs
heeft genoten, de groep die wellicht het minst intellektuele
weerstand biedt en dan ook het gemakkelijkst beïnvloedbaar is. De
voorkeur gaat daarbij uit naar vreemde, eksotische namen, die hen
via media als radio, film en vooral T.V. bereiken (namen van
zangers/zangeressen, sportfiguren, filmsterren e.d.). De
zogenaamde bovenlaag van de samenleving vernieuwt eveneens - zij het
in mindere mate -, maar zij distantieert zich van de sociaal laagst
geklassificeerde bevolkingskategorie door een voorkeur voor een
bewust autochtone (Vlaamse) naamkeuze (namen als Jan, Tom, Piet,
Karel, Veerle, Goedele enz.). Opvallend is ook, dat de drang
naar vernieuwing bij de voornaamgeving veel sterker is bij de
naamkeuze voor meisjes dan voor jongens, terwijl het ook bekend is
dat ouders meer aandacht besteden aan de naamkeuze voor meisjes dan
voor jongens. De vraag kan gesteld worden of vrouwen die het
sekseverschil man-vrouw op alle gebieden wensen op te ruimen, ook
een gelijkschakeling op naamkundig vlak wensen. Een zeer
belangrijke gevolgtrekking is ook, dat de beïnvloedbaarheid van de
intellektuele onderlaag zich ook wel op andere terreinen zal
manifesteren, bijv. op informatief en politiek gebied. |
2) | Wat de motivatie van de eerste, tweede en derde voornaam betreft -
het onderzoek dat voor 1970 werd doorgevoerd -, blijkt het volgende:
- | In de eerste plaats dringt het éénnaamsysteem steeds
verder door: 30% van de kinderen krijgt nog een tweede naam
en amper 15% een derde naam. |
- | Het tot voor enkele decennia traditionele intrafamiliare
systeem (vernoemen naar familieleden) werkt nog het |
|
| |
| |
|
| sterkst door in de bovenlagen, die procentueel
een kleine groep vertegenwoordigen. De traditionele
naamdonors (peter en meter) zijn vrijwel volledig in
diskrediet geraakt, alleszins wat de eerste naam betreft. De
benoeming naar de grootouders heeft nog plaats, voornamelijk
als tweede en eventueel derde naam. |
- | De ritmische faktor, d.i. het modern, welluidend, mooi
of het ‘in’ zijn van een naam is voor de meesten
doorslaggevend bij de naamkeuze. Dit is natuurlijk een zeer
subjektief motief: wat voor de ene een goed klinkende naam
is, kan voor iemand anders slecht in de oren klinken; het
moet dan ook niet verwonderen dat sommige naamdragers met
hun voornaam verveeld zijn, hoewel de ouders hem destijds
mooi vonden. |
|
3) | Het naamgevingssysteem te Bocholt is nog
enigszins konservatief, vooral in vergelijking met bijv. steden en
fabriekswijken; de verklaring ligt wellicht in het nog vrij
landelijk karakter van Bocholt. Op andere plaatsen werd nagenoeg
volledig gebroken met het traditionele systeem dat eeuwenlang
gedomineerd heeft en tot ca. 1950 vrij intakt was: een drie-, resp.
tweenamensysteem met als belangrijkste motieven familie- en
geloofsbanden. |
| |
4.2.
Plaatsnamen bieden thans meestal minder mogelijkheden tot kreatief
optreden voor de individuele naamgever.
| |
4.2.1.
De plaatsnamen liggen nu over het algemeen vast in een
gestandardiseerde vorm. Voor de meesten van ons houdt de
plaatsnamenkennis ook op bij de namen van gemeenten, gehuchten,
pleinen en straten, waterlopen.
Daarnaast is er de kwantitief belangrijkste groep van de veldnamen -
in uitgestrekte gemeenten soms meer dan 1000 -, die door onze
voorouders in het verre of nabije verleden gegeven werden met als
twee dominante motieven: landschapskenmerken en bezitsuiting. De
studie van de plaatsnamen kan dus relevant zijn voor de
landschapsbeschrijving en -ontwikkeling, maar leert ons ook de
psychologie van de naamgever kennen, waarbij | |
| |
- zoals
gezegd - de bezitsaffirmatie sterk op de voorgrond treedt; op dit
aspekt hebben we reeds eerder gewezen (cfr. 3.2); hierbij kunnen dan
ook de reeksen namen van het type Jansen Akker
geplaatst worden.
In een gemeente zijn er maar een beperkt aantal mensen - vooral
oudere landbouwers -, die de historisch overgeleverde veldnamen
kennen en gebruiken. Jongere landbouwers substitueren de oudere
namen door die van het type het Stuk, het Veld, de Wei
van/bij/aan Jan(sen).
| |
4.2.2.
Het invoeren van bepaalde kategorieën van plaatsnamen is aan sommige
besturen voorbehouden.
1) | We denken hierbij in de eerste plaats aan de invoering van nieuwe straatnamen. Het is het werk van
de gemeentebesturen, meestal evenwel van de gemeentesekretaris,
al dan niet geadviseerd door enkele heemkundigen. De besturen
worden dan verzocht de nieuwe namen o.m. ter beoordeling voor te
leggen aan de Commissie voor Toponymie en Dialectologie; vermits
ze enkel verzocht en niet verplicht worden, wordt heel dikwijls
geen advies gevraagd, hoewel de laatste jaren een kentering ten
goede vast te stellen is. Vast staat evenwel, dat ons
straatnamenpakket er globaal beschouwd heel wat beter had kunnen
uitzien als thans het geval is, en dit had niets gekost!
Door de enorme verbetering en uitbreiding van het wegennet sinds
1945 moesten in de Limburgse Kempen alleen reeds honderden
nieuwe straatnamen ingevoerd worden. Voor zeer ekspansieve
gemeenten zoals Genk en Lommel konden na een tijd wel problemen
rijzen. Omdat het invoeren van historisch verantwoorde namen
niet steeds mogelijk bleek - de meeste nieuwe wegen ontstonden
immers op de vroegere heidegronden -, was men genoodzaakt
moderne namen in te voeren, d.w.z. namen genoemd naar
verdienstelijke burgemeesters en schepenen, oorlogshelden enz.
Uit de straatnamenvoorraad zouden we kunnen afleiden, dat vooral
politieke en militaire figuren belangrijk geacht |
| |
| |
|
worden om straten naar hen te noemen, zo belangrijk zelfs dat
eeuwenoude namen vaak de plaats dienden te ruimen. Aan sommigen
heeft men ook het genoegen verschaft om ‘hun’ straat te kunnen
bewandelen. |
2) | Een tijd geleden mocht de goegemeente ook voorstellen
formuleren over de namen van de toekomstige
fusiegemeenten. Het kon voorzien worden, dat men vaak
de fantasie - of moeten we het kreativiteit noemen? - niet meer
kon intomen, en dat om een naam te behouden of weg te werken de
gekste dingen gebeurden. |
| |
4.2.3.
Voor het individu ten slotte bestaat de mogelijkheid tot naamgeving
bij het benoemen van huizen, herbergen,
buitenverblijven, appartementsgebouwen, rekreatieoorden
enz. Enkele algemene konstateringen:
1) | Appartementsgebouwen - gewoonlijk residenties genoemd -
krijgen bij voorkeur namen van kunstenaars, gewoonlijk
plastische kunstenaars: Residentie Rubens, Van
Dyck, Van Eyck e.a.. Benoeming naar schrijvers bijv.
komt bij mijn weten niet voor, hoewel er anderzijds zovele
Rodenbach-, Gezelle- en Streuvelsstraten zijn. Ook frekwent zijn
namen van (meestal zuiderse) vakantieoorden, die de zon
figuurlijk in de donkere huizenblokken doen schijnen: Azzano, Mallorca, Teneriffe enz. |
2) | Er is een toenemende trend om huizen en villa's een naam te
geven. Het zijn namen van allerlei slag, maar in recente tijd
vrij dikwijls de kadastrale benaming van het perceel waarop het
huis gebouwd werd. Verder is er ook de tendens tot het
herbenoemen van bijv. herbergnamen in de stad en op het
platteland. In de stad worden zo mogelijk de oude, verdwenen
huisnamen weer opgediept, wat kadert in de hernieuwde
belangstelling voor het verleden, zoals men ook meer en meer
oude huizen koopt en restaureert i.p.v. zich te moeten
neerleggen bij de moderne nieuwbouw in staal, beton en glas. Ook
op het plat- |
| |
| |
| teland ruimen banale herbergnamen meer
en meer de plaats voor pittoreske namen, die soms van
originaliteit getuigen. |
3) | Te vermelden is ook het ontstaan van naamvelden bij bijv.
huis- of weekendverblijven, vooral waar zulks kwantitatief
gezien mogelijk is, bijv. aan de kust, op grote rekreatieoorden.
Indien eenmaal een naam als de Lelie, Chopin of Granada dominant
wordt, volgt dikwijls een hele trits van bloem-, kunstenaars- of
plaatsnamen (meestal van eksotische aard); hierachter steekt dan
duidelijk de imitatiedrang van de mens. |
J. MOLEMANS
| |
Referenties
J. DRIESEN. De persoonsnaamgeving te Bocholt. Een studie van de
voornaamgeving in socio-linguïstisch perspektief. Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling. Leuven, 1975. |
J.J. FAHRENFORT, De betekenis van de namen bij natuurvolken.
Anthroponymica VIII. Leuven-Brussel, 1958. |
S.J. FOCKEMA ANDREAE, Namen en nummers. Mededelingen van
het Instituut vaar Naamkunde te Leuven 39 (1963), 61-68. |
B.H.D. HERMESDORFF en S.J. FOCKEMA ANDREAE, Naam en recht. Nomina
Geographica Flandrica (studiën VIII). Brussel, 1956. |
O. LEYS, Socio-linguistic aspects of namegiving patterns. Onoma 18 (1974), 448-455. |
H. NAUMANN, Nummer und Name. Namenkundlichte
Informationen 27 (Leipzig, 1975), 6-16. |
J. SCHNETZ, Psychologie und Ortsnamenkunde. Zeitschrift
für Ortsnamenforschung 8 (München. 1932), 105-110. |
W. VAN LANGENDONCK, Zur Semantischen Syntax des Eigennamens. Namenkundliche Informationen 23 (Leipzig, 1973),
14-24. |
ID., Ueber das Wesen des Eigennamens. Onoma 18
(1974), 337-361. |
|
-
voetnoot(1)
- Lichtjes gewijzigde tekst van een lezing, gehouden op de
stichtings-vergadering van de Vereniging voor Limburgs Dialekt- en
Naamkunde, op 11 oktober 1975 te Bokrijk. - Voor nuttige wenken en
suggesties dank ik Dr. W. Van Langendonck.
|