| |
Voorrede.
Welk eenigszins bedaagd huisvader en huismoeder herinnert zich, bij de gedachte aan zijne kindsche jaren, niet aan het boekje van vader LUIKEN, onder den titel van: 's Menschen Begin, Midden en Einde, uitgegeven? En waar is de vrome grootmoeder, die dat Werkje niet, nog heden ten dage, aan hare geliefde kleinkinderen in handen geeft, om den knaap of het meisje, voor het minst, door het beschouwen der platen, eenig vermaak te verschaffen?
In een' tijd, toen er oneindig minder voor de lieve jeugd gedaan werd, dan in den tegenwoordigen, mogt het vermelde Stukje eenige aanspraak maken op algemeene belangstelling, en werd hetzelve dan ook over het geheel vlijtig gebruikt, en, met vrucht, der jeugd in handen gegeven.
Afgescheiden van de wijze van bewerking, heeft het vormelijke alleen iets, dat ons uitlokt en de belangstelling gaande maakt; en het was eene zeer gelukkige gedachte, in eenige tafereelen, 's menschen leven en bedrijf, van de wieg tot het graf, af te malen. Schrijver dezes herinnert zich, voor het minst, nog het gesmaakt genoe-
| |
| |
gen, waarmede hij, in zijne kindschheid, de plaatjes in vader LUIKEN bezag en sommige versjes van buiten leerde.
De gedachte, om een soortgelijk werkje geheel op nieuw te bewerken, en, in denzelfden trant, het licht te doen zien, had voor de Uitgevers te veel uitlokkends, om dit voornemen niet ten uitvoer te brengen: en wij voldeden gaarne aan hun verzoek, om tot dit hun oogmerk mede te werken, wat het proza betrof, door de eerst ondergeteekende, en voor het poëtisch gedeelte door den tweeden ondergeteekenden.
Op deze wijze ziet dan deze tegenwoordige uitgave het licht, versierd met een geheel nieuw stel plaatjes; en in zoo verre alleen van de oude uitgave verschillende, als in deze, de Schriftuurteksten zijn achterwege gelaten met de korte tweeregelige versjes, boven de plaatjes, in LUIKENS Werkje, te vinden.
Men moet bekennen, dat in het oude Boekje, op enkele plaatsen, sommige Bijbelspreuken op de voegzaamste wijze waren bijgebragt: dan over het geheel bleek het onverkieslijk te zijn, deze aanhalingen uit de gewijde bladeren te behouden; vooral, aangezien de meeste van dezelve, slechts om deze of die uitdrukking, dikwerf alléén ten gevalle van een enkel woord, op het nevensgevoegd plaatje zinspelende, in het Werkje waren opgenomen: niet zelden met verwaarloozing der regelen van goede smaak, tot het regt verstand des Bijbels zoo onmisbaar, en, vooral bij kinderen, zoo dringend gevorderd wordende.
| |
| |
Men heeft hierom aan het prozagedeelte liever den vorm geschonken, waarin het tegenwoordig verschijnt; in de overtuiging, dat het hier der lieve jeugd niet aan verstaanbaar, godsdienstig- zedelijk onderrigt zal ontbreken.
De korte, tweeregelige versjes, boven de plaatjes, waren een gevolg van de denkwijs in die tijden, waarin vader LUIKEN leefde. Uren, ja dagen, konde men zich pijnigen, om eenig dragelijk denkbeeld, in twee regels, van zeer weinige lettergrepen, uit te drukken: en, wat wonder, indien somtijds de taal van de Dichter, voor den oningewijden, geheel onverstaanbaar bleef? dan, het rijmde toch, en dit kon, dacht men toen welligt! althans bij kinderen, eenigen bijval vinden.
In den geest en toon der dichtregelen zal men, bij vergelijking van die, welke in het oude Werkje te vinden zijn, eenig onderscheid bespeuren. – Vader LUIKEN dacht, schreef en dichtte volgens de aangenomene denkwijze zijner eeuw; en wie zal het dan ons ten kwade duiden, dat wij de meer opgeklaarde begrippen, die onzen leeftijd aan een meer verhelderd inzien in de waarheden van den Godsdienst verschuldigd is, hebben pogen voor te stellen, waar de aard des onderwerps hiertoe aanleiding gaf. Schonk, integendeel, eenig onderwerp hiertoe minder gepastheid; wij onthielden ons dan van vergezochte en dikwerf oneigenaardige toespelingen, niet zeldzaam in het oorspronkelijk Werkje; doch die wij gaarne op rekening willen stellen van den heerschenden smaak der toenmalige tijden, en alzoo aan den vromen en godvruchtigen LUIKEN niet euvel willen
| |
| |
duiden. – Intusschen meenden wij, dit gebrek inziende, hetzelve zorgvuldig te moeten vermijden: in geen geval mag men den geest van het kind, door minvoegzame, onjuiste of verkeerde voorstellingen, verwarde denkbeelden doen vormen; zij ook het oogmerk anderszins nog zoo prijswaardig; allerminst vermag men dit in zaken van den Godsdienst, in zich zelven te heilig en eerwaardig, om denzelven op alle voorvallen des levens te mogen toepassen. Men kan hierin te weinig, maar ook – en dit is nog schadelijker – te veel doen: gelukkig ligt hier, gelijk doorgaans, het goede pad in het midden; en wij zullen ons gelukkig rekenen, wanneer wij gezegd kunnen worden dezen weg getrouw te hebben bewandeld!
Sommige plaatjes, in de oorspronkelijke uitgave, heeft men niet kunnen behouden, en daarentegen vindt men er hier, welke in het oude Werkje niet zijn aan te treffen: ook is het aantal der plaatjes, om het Kinderboekje, te algemeenen gebruike, niet te kostbaar te maken, verminderd geworden. Opmerkelijk is het, dat de verdienstelijke Kunstenaar, welke de plaatjes geteekend heeft, met de voltooijing van dezen zijnen arbeid ook tevens de baan zijns levens heeft zien besluiten. Bij het afwerken der laatste teekening: “de mensch sterft”, had hij, als het ware, zeker voorgevoel, dat hij zijnen eigen dood had afgemaald. Weinig tijds hierna is hij – aan eene slepende ziekte sukkelende – ontslapen.
Ook de gravure der plaatjes zal, gelijk wij vertrouwen, de algemene goedkeuring wegdragen: dezelve zijn alle door de hand van den jeugdigen J.A.R.
| |
| |
in het koper gebragt. Is aan dezen Kunstenaar het gebruik van het edele zintuig des gehoors ontzegd, des te hooger zal men zijnen arbeid vereeren, en des te gereeder zijn in lofspraak over een talent, hetwelk zich bij hem, ondanks zulk een gewigtig beletsel, zoo gelukkig ontwikkeld heeft.
In den tegenwoordigen vorm wordt dan dit Boekje door Schrijfster, Dichter en Uitgevers, aan onze vaderlandsche huisgezinnen aangeboden. Bij de vele vertalingen van uitheemsche geschriften beveelt zich voorzeker dit Werkje als eene oorspronkelijke vrucht op vaderlandschen bodem gekweekt, ten gebruike aan, ter vorming van het ontwikkelend verstand en ter bestiering van het jeugdige hart, op het pad van Godsdienst, pligt en deugd; gelijk ook ter opwekking en aankweeking van die gevoelens, gezindheden en besluiten, waardoor het waar en duurzaam geluk van den sterveling, voor meer dan eene wereld, verzekerd wordt.
En gij, lieve Kinderen! voor wien dit Boekje eigenlijk bestemd is, en die, wanneer gij het van uwe ouders of vrienden ten geschenke ontvangt, u, al aanstonds, bij het zien der lieve plaatjes, zult verheugen; laat het gebruik van dit Werkje daarbij alleen niet berusten! prent de versjes in uw geheugen! Ze zijn alle kort en gemakkelijk om van buiten geleerd te worden. – Leest en herleest het proza, en tracht aan de wenken, lessen, vermaningen en raadgevingen, u hier gegeven, getrouw te zijn!
Gij hebt nog pas het leven begonnen; maar de tijd
| |
| |
snelt voort, en, met het voorbijvliegen der jaren, betreedt gij uwen levensweg tot op het midden; ten laatste bereikt ook gij het eind der baan, het einde van uwe aardsche bestemming! Hebt ge dan, als menschen en christenen, aan die bestemming beantwoord; dan zullen zich, even als dit in het laatste plaatje van dit Werkje wordt voorgesteld, uwe naaste betrekkingen zich om uwe veege sponde scharen; terwijl een hunner, oog en hand ten hemel heffende, uitroept:
De laatste zucht is dan in 't eind geslaakt;
De laatste band des levens losgemaakt;
De ziel bevrijd van smart en leed en druk,
En deelgenoot van ongekend geluk. –
Welzalig hij! die eens dat heil verwerft,
Als Christen leefde – en als een Christen sterft!
Lieve Kinderen! dien zegen schenke u God!
P. M O E N S.
W.H.WARNSINCK, Bz.
|
|