'De Vlamingen in "Forum". Een misverstand'
(1999)–Lut Missinne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
De Vlamingen in Forum: een misverstandLut MissinneToen uitgever Doeke Zijlstra bij de start van het tijdschrift Forum aan Eddy du Perron voorstelde om Maurice Roelants in de redactie op te nemen, schreef deze aan Ter Braak: ‘Ik heb daar niets op tegen: 1) is Roelants een uiterst geschikte kerel, 2) heeft hij het zeer druk, zodat hij praktisch niets of weinig zal uitvoeren, 3) gaan zijn opvattingen met de onze vrijwel samen.’Ga naar voetnoot1 Het zou niet lang duren alvorens Du Perron op de punten één en drie zijn mening grondig zou herzien. Op punt twee kreeg hij - zo vond hij althans - gelijk. De geschiedenis van Forum (1931-1935) is genoegzaam bekend. Het tijdschrift werd gedurende de eerste twee jaargangen geleid door Ter Braak, Du Perron en Roelants en vervolgens bij aanvang van de derde jaargang opgesplitst in een Nederlandse en een Vlaamse ploeg. Gerard Walschap, Marnix Gijsen en Raymond Herreman werden er voor de Vlaamse kant bijgehaald. Du Perron verdween als redacteur, hij werd gewoon medewerker, en Victor van Vriesland en Simon Vestdijk kwamen mee op de Nederlandse bank plaatsnemen. Onenigheid over de publicatie van het verhaal ‘Virginia’ van Varangot, dat voor de katholieken niet door de beugel kon, maakte een einde aan de hele onderneming. Gijsen had de zaak in gang gezet met zijn veto tegen dit soort ‘snobsenliteratuur die als enig motief het beïroniseren van de maagdelijkheid heeft’.Ga naar voetnoot2 De officiële versie luidt dan ook dat Forum is gestrand op een onverzoenlijke tegenstelling tussen niet-katholieken en katholieken, een tegenstelling die grosso modo samenviel met de scheidingslijn tussen noord en zuid. Achteraf gezien zat die hele kwestie als een tijdbom in het opzet ingebouwd. Geen wonder dat Oversteegen in de jongste Nederlandse literatuurgeschiedenis het ‘minstens zo verbazingwekkend vindt dat de twee redacties van Forum ooit bij elkaar gekomen zijn, als dat het tijdschrift aan innerlijke gespletenheid | |
[pagina 88]
| |
bezweek’.Ga naar voetnoot3 Hij noemt het tweeledige Forum een monsterverbond, waarbij publicatiemogelijkheden en uitgeversbelangen de hoofdrol speelden. Maar daarmee is nog steeds geen antwoord gegeven op de vraag waarom die drie en later zeven redactieleden dan wel met open ogen jarenlang in dat mijnenveld hebben rondgedoold. Ik wil in dit artikel aantonen dat de Nederlandse redactieleden om het hoofd van Forum boven water te kunnen houden, de oplossing met een aparte Vlaamse redactie hebben getolereerd omdat ze nauwelijks beseften wat ze binnenhaalden, omdat ze met andere woorden de inhoud van de interne Vlaamse discussies niet kenden, de gevoeligheden van het Vlaamse discours over het hoofd zagen en daar ook weinig belangstelling voor hadden. Anderzijds leek ook Roelants er zich slechts geleidelijk aan van bewust te worden welke grondige verschillen tussen beide kampen bestonden.Ga naar voetnoot4 Zowel de Nederlanders als de Vlamingen hebben zich verkeken op de luttele signalen die ze van elkaars strijdveld hadden opgevangen.
Als reden waarom Roelants in 1931 werd uitgenodigd, wordt vaak de abonnee-kwestie aangehaald. Zijlstra wou een brug slaan naar Vlaanderen om ook daar abonnees voor Forum te werven. Het is echter nogal onwaarschijnlijkGa naar voetnoot5 dat het tiental Vlaamse abonnees, goed voor zo'n 1.000 frank, voor de uitgever doorslaggevend zou zijn geweest voor het al dan niet rendabel zijn van de hele zaak. Zijlstra wou in de eerste plaats voor zijn uitgeverij in Vlaamse wateren vissen, en hij had met de uitnodiging aan Roelants allicht meer de belangen van Nijgh en Van Ditmar dan die van Forum op het oog. Het was immers de gewone gang van zaken dat Zijlstra bijdragen uit Forum voor Nijgh en Van Ditmar trachtte binnen te halen. Dit leidde trouwens tot heftige verontwaardiging vanwege Du Perron toen hij met zijn Uren met Dirk Coster niet voor publicatie bij Nijgh en Van Ditmar werd uitgenodigd. Roelants | |
[pagina 89]
| |
was voor Zijlstra een uitgelezen contactpersoon met de Vlaamse uitgeverswereld. Hij was goed geïntroduceerd in schrijverskringen, genoot literair aanzien en had al diverse boeken gepubliceerd, onder andere bij de Mechelse uitgeverij Kompas, die in de jaren dertig succesvolle reeksen uitgaf zoals ‘Het zilveren bronneke’ en ‘De Feniks’. Deze laatste was een serie van Nederlandse en buitenlandse klassieken, die Roelants vanaf 1933 samen met Marnix Gijsen en Julien Kuypers zou leiden. Een paar jaar later zou ook het plan rijpen om bij Nijgh en Van Ditmar te starten met een serie boeken, die door een groep van tien Vlaamse auteursGa naar voetnoot6 zou worden geleid. Dit gezelschap zou een jaarlijkse prijs uitreiken en voordrachten en discussieavonden organiseren. Het plan werd echter nooit uitgevoerd. Toen de uitgave van Forum na twee jaar om financiële redenen dreigde te worden stopgezet, kan de abonneekwestie wel een grotere rol hebben gespeeld. Na enkele mislukte scenario's om Forum te redden kwam Roelants bij Zijlstra met het voorstel om voor minstens 200 Vlaamse abonnees te zorgen. In maart 1934 zou hij al 121 intekenaars hebben verzameld.Ga naar voetnoot7
Oversteegen vindt de uitnodiging aan Roelants bij de aanvang van Forum zo verbazend, dat hij zich zelfs afvraagt ‘of zijn aanwezigheid in de redaktie niet een gevolg is van het feit dat op het ene ogenblik de twee andere redakteuren de levensbeschouwelijke strijd centraal stelden, op het andere de literair-esthetische. Roelants is dan op een onbewaakt ogenblik, als een bewijs van “openheid voor alle persoonlijkheden” in de troika opgenomen’.Ga naar voetnoot8 Ik geloof niet dat de strijd op twee fronten een verwarring veroorzaakte waardoor de Vlamingen in het blad konden binnenglippen. De tweesporendiscussie in Nederland vertoonde juist opvallende overeenkomst met wat in Vlaamse literaire kringen onder de aandacht kwam. Het vernieuwingsstreven van een aantal literatoren als Gerard Walschap, August van Cauwelaert en Marnix Gijsen vertoonde een soortgelijke tweeledigheid: enerzijds een streven naar ethische verruiming in de katholieke kritiek en anderzijds een verzet tegen estheticisme, | |
[pagina 90]
| |
woordkunst, beschrijvingskunst, het vooroorlogse ‘literatureluren’ in Walschaps termen. Wie van op voldoende afstand de zaak bekijkt, merkt nog heel wat overeenkomsten tussen de literaire bekommernissen van noord en zuid. In de eerste plaats was er die fameuze ‘persoonlijkheid’, de term die de hele programmatische last van Forum moest dragen en daar allerminst toe in staat was. In Vlaanderen eiste men opnieuw de aandacht op voor de ‘mens’ in de literatuur, ‘de volledige mens’. Was trouwens die ‘geheelen mensch’ ook al niet aanwezig in het ‘Ter Inleiding’ van Forum in 1931, dat toch voornamelijk door Ter Braak was opgesteld? De Vlamingen hadden al in 1930 betoogd dat de roman weer de ‘innerlijke realiteit’, het ‘diep en hartstochtelijk leven’, de ‘mens’ centraal moest stellen. In het kritisch programma van Forum klonk het dat bij de beoordeling van een werk de persoonlijkheid van de kunstenaar het eerste en laatste criterium zou vormen. Ook hiervoor had Vlaanderen zijn equivalent. Het ging daar in de literaire kritiek toch ook om de ‘levensechtheid’, de ‘doorleefdheid’ en de ‘waarachtigheid’? Wat in concreto met die termen werd aangevangen, was natuurlijk een andere zaak. Daar kom ik meteen op terug. Opvallend is in elk geval dat het concept ‘persoonlijkheid’ in het ontdubbelde Forum naar voren werd geschoven als hét cement van de noord-zuid-coalitie. In de tweede plaats deelden noord en zuid een afkeer van ‘vormvergoding’, of in het ‘Vlaams’: het estheticisme en literatureluren. Het ‘esthetisch matjesvlechten’ dat Roelants aanklaagde, sluit aardig aan bij Nijhoffs ‘Perzisch tapijtje’. En ten derde leefde ook in Vlaanderen het streven naar ‘Europeanisering’, dat vooral Du Perron zo hoog in het vaandel voerde. De voortrekkers van de romanvernieuwing wilden komaf maken met het folklorisme, provincialisme en de regionalistische vertelkunst. Het was toch al enige jaren Walschaps bedoeling om met zijn kritieken in het weekblad Hooger Leven aan Vlaanderen de Europese hoogten te laten zien.Ga naar voetnoot9 Dat zijn dan ook de drie aspecten die in het voorwoord van het gesplitste Forum als gemeenschappelijk worden voorgesteld: het gaat erom ‘goede Europeanen’ te zijn, stelling te nemen tegen elke vorm van provincialisme en de persoonlijkheid van de schrijver, onverbrekelijk verbonden met de vorm, als criterium bij de beoordeling te handhaven. | |
[pagina 91]
| |
Maar het enthousiasme aan Nederlandse kant was intussen ver te zoeken. Du Perron was het geschipper beu en was als redacteur teruggetreden. Ter Braak had hem geschreven: ‘Maurice heeft mij niet uitdrukkelijk gezegd, maar zeer duidelijk laten merken, dat hij zijn befaamde coalitie alleen kan tot stand brengen, als jij als redacteur aftreedt (anders willen die Urbains en zoo niet meedoen). Nu onder die condities voel ik er helemaal niets meer voor. De opzet is toch duidelijk genoeg: wij moeten dienen om een vlaamsche “dunnen bestelling” te ondersteunen en wij zullen steeds meer ondergedompeld worden in een bad van vlaamsche rotzooi.’Ga naar voetnoot10 Ter Braak was ook redactiemoe en zeker niet in een stemming om veel toegevingen aan de Vlamingen te doen. Vooral het gerucht dat nota bene Urbain van de Voorde, die ‘Vlaamse Dirk Coster’, mogelijk redactielid zou worden, deed hem steigeren. Liever Forum eervol begraven, dan verzinken in compromissen, luidde zijn devies. En de Vlamingen hadden eigenlijk wel afzonderlijk scheep willen gaan, onder de titel ‘Concentratie’Ga naar voetnoot11, wat al laat vermoeden dat zij in tijden van crisis de rangen zouden sluiten.
De ‘persoonlijkheid’, waarmee de Vlamingen het zo roerend eens leken, was de uitdrukking die de Nederlanders in het openbaar gebruikten. In hun persoonlijke correspondentie spraken Ter Braak en Du Perron familiair van al dan niet ‘vent-zijn’. Een ‘vent’ was iemand met uitgesproken eigen waarheden, de moed om daarvoor uit te komen en een flinke dosis polemisch talent. Zelf was dit duo in elk geval de levende illustratie van het ‘vent-zijn’. Geen van beiden had enig talent voor ondergeschiktheid, aan welk collectief ideaal dan ook. De Vlaamse redacteur van het eerste uur zou nooit het scherpvuur van zijn collegae kunnen evenaren. Zijlstra had er Roelants van in het begin trouwens wijselijk op gewezen dat hij het polemiseren wel aan Du Perron en Ter Braak mocht overlaten, als hij maar lette op de ‘menselijke literatuur uit het Zuiden’. Ongetwijfeld had dat polemische gedrag te maken met karakterverschillen. Zoiets blijkt bijvoorbeeld uit de reacties op de bekrompen kritiek van ene Dr. Van Acker, die het psychologisch inzicht van Walschap in Adelaïde als onwetenschappelijk van de hand had gewezen. In een stukje in de polemische rubriek ‘Panopticum’ had Roelants het geval wat relativerend als onbenullig weggeschreven. Du Perron zou het duidelijk | |
[pagina 92]
| |
anders hebben aangepakt. Hij berichtte Ter Braak: ‘Vraag Maurice, dien menonkel, nu óók eens wat voor Panopticum! Is hij daarvoor journalist, om zoo weinig aanleidingen te vinden? Of vindt hij dat stukje over Walschap zóó afdoend?’Ga naar voetnoot12. Maar de verschillen in polemische houding waren naar mijn mening meer dan karakterverschillen. Een andere factor speelt hierbij een rol, met name de maatschappelijke afkomst en positie van de critici en hun literaire aanzien. De Vlamingen gingen veel voorzichtiger om met hun verworven maatschappelijk en literair kapitaal en wilden de erkenning die ze in het literaire bestel hadden verworven niet op het spel zetten. Zo had ook de compromisloze houding die de Hollanders verlangden en zelf aannamen, te maken met hun sociale afkomst en maatschappelijke positie. Zo bleef in Du Perron, ondanks de financiële moeilijkheden waar hij na de gedwongen verkoop van Gistoux in terechtkwam, de geestesgesteldheid van het rijkeluiszoontje hangen en behield hij de zelfverzekerdheid van zijn voorname afkomst. Menno ter Braak stamde uit een doktersgezin en kreeg een ontwikkeling en opleiding, die aan zijn intellectuele behoeften tegemoet kwamen. Na het gymnasium, studeerde hij geschiedenis en promoveerde later. Zijn onverbiddelijke eerlijkheidsdrift kon hij in zijn rechtlijnige intellectuele vorming trouw blijven. Maurice Roelants daarentegen was een arbeiderszoon uit Gent, die op zijn veertiende kantoorklerk werd en later toch nog voor onderwijzer kon studeren. Hij vond werk als journalist voor De Telegraaf en had literaire erkenning verworven. Hij bekleedde een vooraanstaande positie in de literaire wereld. Hij had in 1930 de Staatsprijs gekregen, was lid van de V.B.V.B, kon in 1938 de ‘Hoogdag der Vlaamse letteren’, de eerste Vlaamse boekenbeurs, organiseren en trad geregeld op als jurylid in prijzencommissies. Hij zou zich geen rare sprongen veroorloven. Met de diplomatieke omzichtigheid die hij gewend was aan de dag te leggen in conflicten, beveiligde hij ook zijn faam en positie. Zelfs al zou Roelants het later niet met Gijsen over ‘Virginia’ eens geweest zijn, hij was niet bereid dit op het spel te zetten voor de titel van ‘honnête homme’. Bovendien had hij het gevoel dat hij met betrekking tot het ‘Virginia’-conflict recht in zijn schoenen stond. Had hij niet in het begin een veiligheidsmarge ingebouwd? In een brief aan Ter Braak van 17 juni 1932 schreef hij: ‘Daarom pleit ik eens en voor altijd voor wederzijds tactvol | |
[pagina 93]
| |
schrijven wanneer het gaat over punten van ernstige tegenstelling.’Ga naar voetnoot13 Waar Ter Braak het had over Roelants' tot wanhoop drijvende ‘kakkerlakkensprongen tusschen het ventisme en het katholicisme-flamingantisme’Ga naar voetnoot14, vond de betrokkene zelf dat hij recht in zijn schoenen stond en dat hij het recht had om de Nederlanders te vragen om begrip en terughoudendheid. Ook Gerard Walschap zat niet bepaald in een sterke positie om tegen het veto van Gijsen in te gaan. Hij had met de heftige tegenstand in de Vlaamse katholieke kringen al genoeg aan het hoofd; 1934 was het hoogtepunt van de discussies met en aanvallen vanwege de integristische katholieke kritiek. Walschap zal de frisse lucht van Forum wel geapprecieerd hebben, maar voelde zich op dat moment nog te veel aan Vlaanderen en aan zijn taak als katholiek criticus gebonden. In zijn Gesprekken met Westerlinck getuigt hij later over deze periode: ‘Ik was als aspirant-priester mislukt. Ik meende mij volledig te rehabiliteren door het niet minder verdienstelijk lekenapostolaat van de katholiciserende auteur’.Ga naar voetnoot15 Uit de talloze bijdragen en stukken die Walschap her en der publiceerde, blijkt dat hij deze tweede roeping bijzonder ernstig nam. Waarom zou hij dan tegen Marnix Gijsen, een van zijn katholieke verdedigers, die hij in 1930 nog een voorbeeld van een katholiek criticus had genoemd, ingaan en opkomen voor een ‘anti-katholiek’ verhaal, dat hij literair gezien ook weinig waardevol vond. En waarom kwam er dan geen verzet van die ene vrijzinnige Vlaming, Herreman, tegen de katholieke bezwaren van zijn mederedacteurs? Herreman schreef wel in een brief aan Zijlstra dat hij Gijsens standpunt niet deelde, maar zich solidair had verklaard met de Vlamingen, omdat hij meende op die manier Forum te helpen redden.Ga naar voetnoot16 Maar dat was niet meer dan een geste. Hij had weinig zin om zich in een uitvoerige briefwisseling voor de zaak uit te sloven, en in de praktijk was hij het toch wel met het optreden van Maurice eens, zo schreef hij in diezelfde brief aan Zijlstra. Ongetwijfeld wogen ook in het Vlaamse kamp de vriendschapsrelaties en solidariteit het zwaarste door, net zoals Forum voor Ter Braak een ‘fetish’ van zijn vriendschapsrelatie met Du | |
[pagina 94]
| |
Perron was. Herreman had met Roelants schoolgelopen aan de Gentse normaalschool, ze hadden samen het tijdschrift 't Fonteintje opgericht en in hun prille jeugd zelfs samen verscheidene publicaties uitgebracht, waaronder een verzenbundeltje, nota bene Eros getiteld. Als Roelants Gijsen bijviel, zou Herreman hem niet in de steek laten. Achteraf beschouwd bleken alle betrokkenen het erover eens dat ‘Virginia’ een ‘te armtierige twistappel’ was geweest om er Forum aan op te offeren, maar in de praktijk liep het nu eenmaal zo.
Naast de polemische houding en compromisloze trouw aan de eigen principes stond het begrip ‘persoonlijkheid’ bij Du Perron en Ter Braak ook nog voor een sterk individualisme. Beiden hadden een afkeer van elke vorm van collectivisme, of dat nu van politiek-maatschappelijke of van religieuze aard was. In de oppositie tussen collectiviteit en individualisme, een kernthema in de discussies in het interbellum, schuilt nog een tweede onderhuidse tegenstelling tussen de Forum-redactie uit noord en zuid. Terwijl de Nederlanders zich aangetrokken voelden door de ideeën van Ortega y Gasset in zijn De opstand der horden , waarin de massa als ‘product van culturele nivellering’ werd afgeschilderd, deelden de Vlamingen deze afkeer voor de ‘massa’ niet. Integendeel, zij spraken niet van de ‘massa’ of van de ‘horde’, maar gebruikten het romantische begrip ‘volk’, waarbij het creatief potentieel werd benadrukt; zij geloofden nog in de ‘natuurlijke scheppingskracht van de volksziel’.Ga naar voetnoot17 Daarmee situeerden ze zichzelf in de negentiende-eeuwse traditie, waarbij kunst verankerd moest liggen in de sociale en Vlaamse beweging, en nog in mindere of meerdere mate dienstbaar moest zijn. De negentiende-eeuwse traditie, de organische verankering van kunst in het leven en in een volksgemeenschap, de sterke verankering van literatuur en Vlaams bewustzijn, het hele erfgoed van de Van-Nu-en-Straksers die een synthese van gemeenschap en individu voorstonden, en Vermeylen vormden voor de Vlamingen een hemelsbreed verschil met het Noorden. Overeenkomsten met het Noorden lagen in het streven naar Europeanisering, de strijd tegen provincialisme, de roep om ‘more brains’, de kunst als innerlijke expressie, ideeën die hun grote voorganger Vermeylen met zoveel vuur had verdedigd. Dit was bijgevolg een erfgoed dat met zijn coryfeeën moest worden geëerd, veilig gesteld en zo nodig verdedigd. In de ‘Keerzijde’-stukken, de polemische rubriek in Forum van de Vlamingen, duikt Vermeylen dan ook regelmatig op. | |
[pagina 95]
| |
Roelants zorgde voor een nauwlettende verdediging van Vermeylen. Van Conscience had hij in een ‘Panopticum’-stukje het zoeterige romantisme durven hekelen, maar Vermeylen moest te allen prijze tegen de ‘Panopticum’-aanvallen beschermd worden. Roelants affiniteit met Van Nu en Straks - nog versterkt door familiebanden, want zijn vrouw was de zus van Karel Van de Woestijnes echtgenote - wordt ook treffend geïllustreerd in zijn persoonlijk verslag van de Forum geschiedenis, Roman van het tijdschrift Forum of les liaisons dangereuses , in een spontane associatie bij Ter Braaks stelling dat men ‘voor de dichter soms de hele mens had verwaarloosd’. Roelants trekt meteen de lijn door naar de Van-Nu-en-Strakser Prosper Van Langendonck en citeert: ‘De bron van alle kunst is toch de mens, met zijn eeuwige gevoelens, driften, verzuchtingen’.Ga naar voetnoot18 In datzelfde boek getuigt hij ook: ‘Wij voelden ons nog als verliefden op ons Vlaams nationaal wezen [...] Ik moest menigmaal hard te weer staan om onze Vlaamse voorlopers in Europa-gezindheid, die aan de opbouw van onze literatuur en samenleving meewerkten, door mijn kameraden niet te laten schenden.’Ga naar voetnoot19 Roelants' houding tegenover Vermeylen was in de eerste plaats ingegeven door zijn waardering voor Vermeylen als auteur, als persoon en mentor van de Vlaamse beweging: ‘hij heeft de onvergankelijke verdienste het regionalisme in de Vlaamse beweging te hebben aangerand en als Forum thans voor Europeanisme opkomt, zijn we, in veel gemakkelijker omstandigheden, na veertig jaar, in zijn spoor’. Maar er was daarnaast nog een veel prozaïscher reden waarom Roelants per se Vermeylen uit de vuurlinie van zijn mederedacteurs wou houden: het zogenaamde ‘spaarbankboekje’. Roelants kreeg van Vermeylen namelijk geldelijke steun voor de uitgave van het werk van Karel Van de Woestijne en kon zijn geldschieter dus moeilijk in Forum laten aanvallen.Ga naar voetnoot20 De verhouding van Walschap tot Vermeylen lag helemaal anders. In zijn verdediging van de nieuwe romangeneratie nam Walschap vaak met weinig zin voor nuance afstand van Vermeylen, omdat hij hem ten onrechte op één lijn stelde met het individualisme van Tachtig en het non-engagement van ‘ivoren-torenkunst’. Hij trad daarmee in het spoor van de expressionistische Ruimte -generatie. Toch betuigde hij herhaaldelijk zijn bewondering voor en aanhankelijkheid aan het Europese streven | |
[pagina 96]
| |
van Vermeylen. Bij Walschap blijkt het duidelijkst hoe het streven naar ‘gemeenschapskunst’, in het spoor van het geëngageerde Vlaamse expressionisme, gepaard gaat met een andere kijk op de lezer en de criticus. Walschap stond absoluut afkerig tegenover de gedachte van een ‘elitair lezerspubliek’. Voor hem moest de breuk tussen kunstenaar en publiek weer worden gelijmd en de criticus had daarbij een belangrijk taak te vervullen. Terwijl Du Perron en Ter Braak vanuit een complete persoonlijke vrijheid wensten te oordelen, hielden de Vlamingen steeds rekening met de lezer. De Hollandse individualistische opstelling, het absolute non-conformisme, moet Walschap hebben herinnerd aan de zo verfoeide negentiende-eeuwse ‘ivoren-toren’-mentaliteit. Tekenend in dit opzicht is dat Du Perron schreef aan Ter Braak: ‘ik ben een lezer, met de buien van geestdrift en verontwaardiging van een lezer; ik ben geen voorlichter, en ik zou het niet willen zijn’.Ga naar voetnoot21 De Vlaamse critici daarentegen waren geboren voorlichters en didactici en voelden zich gebonden door hun verantwoordelijkheid tegenover een publiek.
Hét artistieke debat dat tijdens de Forum -periode in de Vlaamse pers werd gevoerd, handelde over de positie van de kunst tegenover kerk, politiek, ideologie, maatschappijsysteem. In bladen van diverse signatuur werd gediscussieerd over het recht van literatuur op een autonome status tegenover politieke, godsdienstige, ethische of sociale dogma's. Dat was hét probleem waar de Vlaamse literatoren mee te maken hadden, het punt waarop weekbladen in Vlaanderen splitsten, ophielden te bestaan of met elkaar op de vuist gingen. De ‘Keerzijde’-stukken in Forum vormen in dat opzicht een verlengstuk van de Vlaamse pers. In de eerste plaats valt daarbij op hoe Nederlanders en Vlamingen zich in hun commentaarrubrieken haast exclusief met de eigen aangelegenheden bezighielden. In het ‘Panopticum’ werd geschreven over de Hollandse kritiek, gedebateerd over Mussert, Wichmann, Theun de Vries, Maurits Dekker of Anthonie Donker. De ‘Keerzijde’ had het over de Vlaamse Academie, de persaanvallen tegen Walschap, de ridiculiteiten van de jezuïet Em. Janssen en pastoor J. Eeckhout. De gevallen waarbij een van beide redacties reageert op een gebeurtenis van bij de buren zijn op één hand te tellen. Die opvallende divergentie van interesses en bekommernissen maakt het wat begrijpelijker waarom Ter Braak bij de ‘Virginia’-kwestie zo quasi-onschuldig vroeg waar het probleem nu eigenlijk precies lag. Was het misschien een bepaald woord dat de | |
[pagina 97]
| |
katholieken kwetste, of ging het veeleer om de een of andere situatie? Was er misschien wat aan te doen door een wijziging of schrapping? Ook valt op hoe tegen de achtergrond van de Vlaamse discussies over artistieke dienstbaarheid het persoonlijkheidscriterium op zijn ‘Vlaams’ kon worden geïnterpreteerd: namelijk als een streven naar onafhankelijkheid van politieke en ideologische programma's. Een duidelijke illustratie daarvan is de jonge, toen nog katholieke criticus Paul de Vree, die Forum enthousiast en van nabij volgde. In een verdediging van de ‘vrije’ kunstenaar in het weekblad Elckerlyc in 1936 had hij het over het recht van de kunstenaar op ‘het uitspreken van zijn menschelijkheid in den adequaten vorm’Ga naar voetnoot22, een haast letterlijk citaat uit het ‘Ter Inleiding’ van 1931.
Wie ziet hoe ver de literaire ideeën, programma's, tradities en belangstelling van noord en zuid uit elkaar lagen, kan zich ten slotte afvragen of dan misschien de waardering voor het creatieve werk een fundament tot samenwerking bood. Doorgaans sloeg Ter Braak de literatuur van de Vlamingen hoger aan dan Du Perron. Toch liepen beiden niet over van enthousiasme voor de productie uit het zuiden. Dat was in de eerste plaats al het geval met Willem Elsschot, toch de auteur ‘voor wie Forum gemaakt leek’. Elsschots verzen en Kaas vond Du Perron door de band wel goed, maar Tsjip achtte hij ‘after all een laag-bij-de-grondsch kletsboek, dat steeds vervelender wordt.’Ga naar voetnoot23. Zijn grootste bezwaar komt erop neer dat Elsschot in een internationaal gezelschap te licht zou wegen: hij is niet zo ‘rijk in zijn wereld-op-papier’Ga naar voetnoot24, of nog: ‘ik vind Elsschot voortreffelijk; maar ik vind hem tenslotte toch uitgesproken tweederangs, en precies een vent om tegenover de vijanden alleen als belangrijk op te stellen.’Ga naar voetnoot25 Zoals wel vaker gebeurde, paste Ter Braak zich geleidelijk aan de opinie van zijn spitsbroeder aan, en hij verklaarde zich uiteindelijk ‘Over Elsschot accoord! Ook hij mist tenslotte datgene, dat hem waard zou maken door buitenlanders gelezen te worden.’Ga naar voetnoot26 Richards Minnes Reineke Vos kon Ter Braak niet bekoren, | |
[pagina 98]
| |
‘gewilde originaliteitsvisscherij’Ga naar voetnoot27 vond hij, en na zijn aanvankelijke geestdrift over het toch wel zeer Vlaams-realistische romanfragment uit Putmans Mijn vader en ik - ‘werkelijk zeer veelbelovend [...] en op veel punten zelfs buitengewoon geslaagd’Ga naar voetnoot28 - neemt hij flink gas terug na Du Perrons ergernis: ‘Putman maakt me tureluursch. Wat zie je in die rotzooi?’Ga naar voetnoot29 Du Perron waardeerde in het oeuvre van de ‘matador’ onder de Vlamingen, zoals hij Walschap noemde, nog het meest Celibaat . Over Walschaps eerste romans had hij flinke twijfels, niet het minst vanwege hun katholieke inslag: ‘Vanmorgen kreeg ik 2 pakken van Walschap: kleine romans, Carla en Trouwen ! Ik moet die rommel lezen, en heb er heel weinig tijd voor [...] Als het enigszins kan, is Trouwen beter dan Carla voor ons, omdat het 1) korter is, 2) niet een vervolg van elders verschenen boeken. [...] Maar ik ben er lang niet zeker van dàt het iets voor ons is, en dat Walschap zelf nog iets betekent. Zijn Eric was veel zwakker dan Adelaïde , en die katholieke kant van hem hoort ook minder bij ons thuis.’Ga naar voetnoot30
Met dat laatste zijn we weer bij het punt waarop de mislukking van Forum het duidelijkst te voorspellen was geweest. In feite had het grootste deel van de Vlaamse redactie, en vooral Walschap, veel beter gepast in dat andere Nederlandse tijdschrift, het blad dat katholicisme en vernieuwingsstreven zocht te combineren: De Gemeenschap. Maandschrift voor katholieke reconstructie (1925-1941), ‘de luis in de pels van het establishment van de katholieke zuil’.Ga naar voetnoot31 De Gemeenschap, waarin redacteurs als Van Duinkerken, Engelman en de broers Kuitenbrouwer een belangrijke stem hadden, beoogde een emancipatie van het katholieke denken. Het wilde nadrukkelijk rekening houden met specifiek artistieke vereisten en verzette zich tegen katholieke kunstbevoogding, bepleitte authenticiteit en diepgang in een katholieke cultuur, het besteedde aandacht aan buitenlandse auteurs, bood ruimte voor andersdenkenden en wou met het gemeenschapsideaal het individualisme van de tachtigers voorgoed uit de weg ruimen. Kortom, wat De Gemeenschap voorstond was een complete doorslag van hetgeen Walschap sedert 1927 in zijn weekblad Hooger | |
[pagina 99]
| |
Leven en in het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort voor ogen had. Het hele discours van het crisisdenken, dat de oorlog beschouwde als de uitkomst van een reeks historische evoluties, ingezet met de ontwikkelingen sedert de Renaissance, het individualisme, liberalisme, de zelfoverschatting van het Verlichtingsdenken; het verlangen naar een katholiek renouveau waarin de kunst een hernieuwde rol zou spelen, dat alles was zowel terug te vinden in de kolommen van De Gemeenschap als in Walschaps kronieken tijdens de eerste jaargangen van Hooger Leven . Bovendien had Walschap ook bewondering voor de Franse filosoof Jacques Maritain, die hij herhaaldelijk citeerde uit zijn Art et scolastique (1919), een belangrijke bron voor de Gemeenschap-poëtica. Walschap had zich in de tweede helft van de jaren twintig in De Gemeenschap thuis kunnen voelen, maar toen was men daar niet op zoek naar Vlaamse redacteurs. Ook Gijsen had in die eerste periode wel in De Gemeenschap gepast. Zijn bundel, Het huis (1925), was trouwens de eerste uitgave van uitgeverij De Gemeenschap. En in 1936, na de opheffing van Forum en de afsplitsing van De Nieuwe Gemeenschap , maakte hij zelfs deel uit van de redactie Van De Gemeenschap, zij het dat zijn bijdrage beperkt bleef tot medewerking achter de schermen.Ga naar voetnoot32
De geschiedenis van Forum speelt zich af tegen een bijzonder complexe achtergrond. De meest zichtbare gevoeligheid was de katholieke moraal, maar dat was lang niet de enige en ze scheidde evenmin netjes zuid van noord. Het programma leek voor beide partijen gelijklopend, maar het verborg meer gevoeligheden van sociale aard en literaire traditie dan een van de betrokkenen had kunnen denken. Achteraf bezien lijkt het alsof er de Vlamingen niet veel aan Forum gelegen was. Toch was het tijdschrift voor hen erg aantrekkelijk, niet alleen als publicatieForum, maar ook ter ondersteuning van het emancipatiestreven van de Vlaamse literatuur, alleen lag het tempo voor de Vlamingen blijkbaar wat te hoog. Een tweede generatie romanciers in Vlaanderen, onder wie Paul de Vree, zou de aandacht vestigen op de invloed van Forum in Vlaanderen voor de strijd naar een grotere artistieke autonomie en een groter vormbewustzijn.Ga naar voetnoot33 In feite leek de houding van Gijsen, Walschap en Roelants in Forum sterk op wat ook in De Gemeenschap merkbaar was: binnen de eigen | |
[pagina 100]
| |
katholieke kringen vastberaden optreden om grenzen te verleggen, maar tegen de extreme oppositie van vrijzinnigen toch veiligheidshalve teruggegrijpen naar de ‘gebondenheid’ van literatuur.Ga naar voetnoot34 |
|