gevraagd. Voor ons was hij altijd Gejus.’
‘Je weet toch zeker wel waar hij woont?’ zei meneer Boulogne.
‘Nee, we weten ook niet waar hij woont.’
‘Heeft hij geen familie? Had hij 't daar nooit over?’
‘O ja, hij had 't dikwijls over zijn familie. Hij heeft twee zoons en drie dochters. Ze zijn allemaal getrouwd en hebben kinderen. Maar hoe ze heten weten we niet. Hij zelf was weduwnaar.’
‘Hebben jullie al in zijn zakken gekeken? Heeft hij geen papieren bij zich?’
‘Daar hebben we naar gezocht. Hij heeft alleen een kiekje van een baby in zijn zak, een oud bioscoopkaartje en wat kleingeld.’
‘Dat is een lastig geval.’ Meneer Boulogne deed de glazen nog maar eens vol.
‘Wacht even.’ De neef kwam wat verder de kamer in. ‘Hij had 't wel 'ns over een mevrouw Schippers.’
‘Misschien heeft ze telefoon,’ zei mevrouw Boulogne.
De neef voerde een reeks telefoongesprekken, die hem al gauw bij de juiste mevrouw Schippers brachten, want een kwartier later stond ze voor ons. Een welige vrouw van rond de vijftig met geblondeerd haar-op-zolder. Over haar gebloemde jurk droeg ze een helrood jasje.