Het Suikergeld (1667-1761)
De waarde van de suiker werd vastgesteld door de kolonisator. 1 pond suiker was in 1669 gelijk aan 2 stuivers en tien jaar later was 1 pond suiker gelijk aan 1 stuiver. Maar we hadden toch geen eigen kleingeld. Precies, als men sprak over stuivers dan had men het over de waarde van de Nederlandse stuivers van toen.
Omdat er in de kolonie Suriname gebrek was aan kleingeld oftewel wisselgeld, besloot het bestuur om toch maar over te gaan tot het slaan van munten. Gouverneur Heinsius (1678-1680), die toen aan het hoofd van de kolonie stond, besloot daarom koperen munten te laten slaan.
Jutezak met suiker