Anansi en Koning leeuw
(2004)–Paul Middellijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Nog even en er zou geen dier meer over zijn. Koning leeuw zou ze allemaal op eten in één hap. Het was geen grap. | |
[pagina 5]
| |
Daarom besloot mevrouw Uil om alle dieren bij elkaar te roepen. Ze gaf de boodschap aan de grote Aap en hij luisterde heel goed. | |
[pagina 6]
| |
‘Mamma, pappa, oma, opa, broer en zus. Neef en nicht. Dit is een boodschap voor iedereen!’ ‘Vergadering, vergadering, morgenochtend onder de manjaboom!’ | |
[pagina 7]
| |
Alle dieren waren op tijd. De kleine, de grote, de lange, de korte, de dikke en de dunne. Het was een beetje gek. Maar mevrouw Uil zat op haar plek. | |
[pagina 8]
| |
‘Zoals altijd heb ík nagedacht. De leeuw mag niet langer op jacht. Wij voeden hem driemaal per dag: 's morgens, 's middags, 's avonds en desnoods in de nacht.’ | |
[pagina 9]
| |
De papegaai was de eerste die sprak: ‘Hahaha, even nadenken! Zoete koek! Zo kan ik het ook. Ik ben bang ik doe het bijna in mijn broek.’ | |
[pagina 10]
| |
‘Heeft iemand een ander voorstel?’ Verbaasd keken alle dieren de andere kant op. ‘Oojaa, ik zou het niet weten. En ik heb nog niets gegeten.’ | |
[pagina 11]
| |
‘Dus niemand heeft een ander voorstel! Nee? Dan zoeken we een boodschapper die aan Koning leeuw vertelt dat hij moet stoppen met jagen.’ | |
[pagina 12]
| |
De apen keken naar het hert. ‘Wat! O nee! Laat mevrouw Uil maar zelf gaan. Ik kan van angst niet op mijn benen staan.’ | |
[pagina 13]
| |
Het hert was plots verdwenen. ‘Dan gaat de hond, die heeft toch een grote mond.’ ‘Ooh nee, ooh nee, ooh nee!’ En voor je het wist zag je zijn kont. | |
[pagina 14]
| |
‘Als het hert niet gaat en de hond gaat niet, wie vertelt aan de leeuw, dat het jagen moet gestopt?’ | |
[pagina 15]
| |
‘Wie, kolibrie of ooievaar?’ ‘Vergeet het maar!’ ‘Ik ben te klein, mij ziet hij niet en de ooievaar heeft net een baby klaar. Weg hier, het wordt ons te heet. Opgevreten voor je 't weet.’ | |
[pagina 16]
| |
‘Dan gaat de haas! 'O nee! Ik ga niet naar die baas. En ik blijf hier écht niet staan. De leeuw, die laat me nooit meer gaan.’ | |
[pagina 17]
| |
‘Ik kijk nog éénmaal in het rond, dit wordt mij nu te bont. We vragen het aan de apen en hun vriendjes. Nee! Vraag het aan die ene daar! Waar?’ | |
[pagina 18]
| |
‘Wel? Hare majesteit, de grote glibberigheid!’ ‘Sssst. Mijn naam is slang en ik ben helemaal niet bang. Maar kijk, ik ben net aan het vervellen en kan de leeuw nu niets vertellen!’ | |
[pagina 19]
| |
Het hert gaat niet en de hond gaat niet. De kolibrie is in de lucht met die ene op de vlucht. De haas begint te beven, en de slang wil langer leven. | |
[pagina 20]
| |
Wie gaat er dan? Ineens was daar een vinger van een heel klein dier. Een vlieg, een vlinder of een mier. Was het een luis? Was het een muis? | |
[pagina 21]
| |
Het was Anansi. En hij begon een leuke dansi. Nu had hij twee vingers in de lucht. ‘Ik vertel aan de leeuw dat het jagen moet gestopt.’ | |
[pagina 22]
| |
Anansi ging eerst naar huis. Daar nam hij een bad in grijsgroen mannenkruid. En nu een slok van de toverdrank. | |
[pagina 23]
| |
Anansi groeide totdat hij groter was dan het grootste konijn van het hele bos. Zijn ogen schitterden als diamanten. | |
[pagina 24]
| |
Met wandelstok en zonnebril op liep hij naar het paleis van Koning leeuw. ‘Ik vertel aan de leeuw dat het jagen moet gestopt.’ | |
[pagina 25]
| |
'Koning leeuw! Ik ben Anansi. Ik heb een belangrijke boodschap voor u.' 'Wat is er Anansi? Je maakt mij wakker!' | |
[pagina 26]
| |
Anansi zweette helemaal. Hij beefde als een kokosboom in de storm. Hij was erg bang. Hij draaide als een worm, maar hield zich groot en dapper. | |
[pagina 27]
| |
‘Kom verder, dan kan ik je zien mi boy!’ Koning leeuw keek verbaasd. Hij had nog nooit zo'n grote Anansi gezien. Dat is vreemd. ‘Hmmm, vertel! Wat is er?’ | |
[pagina 28]
| |
‘Koning leeuw, zit op uw troon en wacht. Wij voeden u driemaal per dag, 's morgens, 's middags, 's avonds en desnoods in de nacht!’ | |
[pagina 29]
| |
‘Mmmmm? Anansi, heb je mijn buik ooit van dichtbij gezien!? Kijk in mijn mond!’. ‘Ooooh nee Koning leeuw, oh nee!’ ‘Anansi, vertel mij dan hoe jullie mij gaan voeden?’ | |
[pagina 30]
| |
‘Koning leeuw, wij hebben een supermarkt! Daar kunt u zitten aan een lange tafel met vlees. Rood vlees, wit vlees, rose vlees, mals vlees. Overal ziet u vlees.’ | |
[pagina 31]
| |
‘U kunt eten zoveel als u wil.’ Koning leeuw luisterde heel goed. Het klonk hem honingzoet. Niks doen en lekker vet met mijn meisje teteretet. | |
[pagina 32]
| |
‘Anansi, als jullie zoveel vlees hebben, blijf jij maar lekker hier. Dan eet ik eerst jou op. ‘Nee Koning leeuw. Dat kan niet. Dat gaat zo niet, dat mag niet!’ | |
[pagina 33]
| |
‘Waarom niet?’ ‘Omdat ik een afspraak heb met mijn vrienden om in vijf minuten terug te zijn. Anders geven ze al het vlees aan die andere leeuw. Want hij wil ook graag koning zijn.’ | |
[pagina 34]
| |
Welke andere leeuw? Er is maar één Koning in dit bos en dat ben ik! De grootste, de mooiste, de sterkste, de beste. Niemand anders! Waar woont die andere leeuw?’ | |
[pagina 35]
| |
‘Koning leeuw, ik wijs u wel de weg naar zijn huis.’ ‘Goed, Anansi, hou je vast. Waar is het?’ ‘Nog honderd meter verder, hier naar links en daar naar rechts.’ | |
[pagina 36]
| |
‘Kijk, Koning leeuw, daar is het. Ik woon hier, dit is mijn erf. En ziet u dat ronde ding daar? Dat is het huis van die andere leeuw.’ ‘Anansi, waar is die schoft? Ik lust hem rauw! En gauw!’ | |
[pagina 37]
| |
‘Wacht even Koning leeuw.’ ‘Ik kijk eerst of hij thuis is’ Anansi keek in de put en begon luid te gillen: ‘Hij zit erin! Hij zit erin! Hij zit nu uw vlees op te eten!’ | |
[pagina 38]
| |
Koning leeuw sprong tot vlak voor de put en keek recht in de ogen van die andere leeuw. ‘Ik lust je raaauw...’ Maar die andere leeuw riep alles tien keer zo luid terug! ‘Raaaaaauw, gaaaaauw, graaaauw!’ | |
[pagina 39]
| |
Koning leeuw was zo boos als de bliksem en de donder. Hij nam een sprong. Hij nam een duik. En met een grote plons verdween hij naar de bodem van de waterput. Afgelopen. Uit! | |
[pagina 40]
| |
Anansi ging z'n huis in en nam een slokje van de toverdrank. Zonnebrilletje af en hij werd weer de kleine Anansi. En nu vlug naar de manjaboom. | |
[pagina 41]
| |
Iedereen was blij dat hij terug was en die avond was er een groot feest. Nu waren ze weer gelukkig. |
|