Bleyle's prentenboek
(1926)–B. Midderigh-Bokhorst– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Toen Hansje 's morgens wakker werd,
Wat zag hij in de tuintjes?
De sparren allen helderwit,
Met dik besneeuwde kruintjes.
De vogels vlogen hong'rig rond,
Moes kreeg de Bleyle-pakjes,
En kijk, nu strooien Zus en Hans,
De kruimels uit hun bakjes.
| |
[pagina 4]
| |
Het is de eerste lentedag,
Lichtgroen zien al de boomen,
En uit de huizen, wijd en zijd,
Ziet men de kinders komen.
Zij laten hoog hun vliegers op,
Ze hoep'len, springen, tollen.
Geen nare jas! Het Bleyle-pak
Laat vrij en blij ze hollen!
| |
[pagina 5]
| |
Zeg, ben je nu bang van een lammetje?
Maar Fransje, hoe heb ik het nou?
Zijn velletje-voel maar-is wollig en zacht,
O, Fransje, wat ben je toch flauw!
Kom, geef hem wat gras en een boterbloem,
Je mandje is heelemaal vol...
Jij geeft het hem nu, straks krijg je van hem,
Voor je pakje van ‘Bleyle’ de wol.
| |
[pagina 6]
| |
De Paaschhaas heeft Broer Jan gefopt,
Hij vond hem een groote jongen.
Een pakje heeft hij vlug verstopt
Toen is hij weggesprongen.
‘Een Bleyle-pak!’ roept Jantje blij,
‘Mijn oude was versleten,
Dat heb ik liever dan een ei,
Al kan je het niet eten!’
| |
[pagina 7]
| |
Met zijn handen in zijn zak
In zijn nieuwe Bleyle-pak,
Mag Johan - je ziet 't hem aan,
Voor het eerst naar school toe gaan.
Zie je daar zijn schooltasch wel?
‘'t Staat je fijn!’ zegt Zusje Nel,
‘Ieder ziet nu daad'lijk vent,
Dat je een groote jongen bent.’
| |
[pagina 8]
| |
Ze zijn al heel vroeg opgestaan,
De zon scheen door de ruiten,
Want op den eersten voorjaarsdag,
Gaat heel 't gezin naar buiten.
Nu gaan ze zingend weer naar huis
Met bloemen en met takken,
En kijk, het laatste avondlicht,
Valt op hun Bleyle-pakken.
| |
[pagina 9]
| |
Vischjes vangen in zijn netje,
Kleine Hans vindt het een pretje,
Kousen, schoenen trok de guit
Voor 't gemak maar daad'lijk uit.
Zus Marie geeft hem een stootje,
En hij valt pardoes in 't slootje.
Wat een bof, hè Hanseman,
Dat je ‘Bleyle’ er tegen kan!
| |
[pagina 10]
| |
Zonder kleeren die je knellen,
In het fleurig Bleyle-vest,
Op een blijden zomermiddag,
Speel je tennis op zijn best.
Kijk, die Lies haar racket zwaaien,
Zingend vliegt de bal voorbij,
Greet en Bob ook in hun ‘Bleyles’,
Voelen zich ook frank en vrij.
| |
[pagina 11]
| |
Vroeger, als 't vacantie was,
Kon je nooit je echt eens weren
Altijd was 't: ‘Voorzichtig, kind,
Jongen, denk toch aan je kleeren!’
Bleyle echter kwam te hulp,
Nooit hoeft Moeder meer te klagen,
Heel haar troepje laat zij gaan,
Nu zij Bleyle-pakjes dragen.
| |
[pagina 12]
| |
De wind steekt op, en Peter juicht,
Want wind en zee gaan stoeien,
Hij staat daar veilig op zijn berg,
Kijk, hoe zijn wangen gloeien!
De wind steekt op, en Liesje rilt,
Z' is van de kou geschrokken,
Had ze maar net als Petertje,
Haar ‘Bleyle’ aangetrokken.
| |
[pagina 13]
| |
't Is donker in de grooten tuin,
Heel stil staan er de boomen
En kijken naar de kind'ren, die
Blij met hun lichtjes komen.
De vogels denken: ‘Brr, wat koud!
'k bleef liever in mijn nestje.’
Maar Moeder wist wel wat zij deed,
Gaf hun een Bleyle-vestje.
| |
[pagina 14]
| |
‘Nu mijn beurt’, roept klein Marietje,
‘Broertjes schortje is al vol!’
‘Pas maar op,’ zegt lachend Vader,
‘Krijg geen appels op je bol!’
‘En jij, Pieter, wat voorzichtig,
Ik wil geen scheuren, zorg daarvoor!’
‘Nee’, roept Piet, ‘ik draag mijn, Bleyle',
En die kan er tegen, hoor!’
| |
[pagina 15]
| |
‘'t Is tijd,’ zegt Grootpa, ‘dat de Sint,
Weer Pakjes neer komt leggen,
En als hij vraagt, wat Kees graag wil,
Wat moet ik hem dan zeggen?’
En Kees roept, hoog op Opa's knie:
‘Een Bleyle-pak wil Keesje!’
‘En Opa, ik een Bleyle-jurk!’
Vleit zachtjes kleine Treesje.
| |
[pagina 16]
| |
‘Kerstman,’ zegt de oude Petrus,
‘Nu maak jij het toch te bar,
Al mijn eng'len heb je noodig,
Hier loopt alles in de war.’
‘Ik kan 't niet helpen,’ zegt de Kerstman,
‘'k Sta er zelf heusch van versteld,
Want voor Kerstmis heeft haast ieder,
Zich een Bleyle-pak besteld.’
| |
[pagina 17]
| |
Fransje kreeg een prentenboek,
Hans speelt met zijn trein,
Elsje houdt haar ‘Bleyle’ voor:
‘Oma, 't staat me fijn!’
Oma echter hoort haar niet,
‘Jongen, wat een pracht!’
Zegt ze van het Bleyle-pak,
Dat de boom Frits bracht.
| |
[pagina 18]
| |
HansjeKindren 'k weet niet hoe ik 't heb,
'k Hoef niets meer te maken,
In je Bleyle-vest of -pak
Zie ik geen winkelhaken!
Speel gerust maar in het bosch,
Klauter in de dennen,
Want een steek laat niet gauw los,
't Zou me haast verwennen!
'k Hoef je al is 't een beetje frisch,
Niet in huis te houden,
Sinds je Bleyle-pakjes draagt,
Ben je nooit verkouden.
|
|