De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Voorwoord CLXXXI. De gouden ring van de zeemeermin. CLXXXII. Roodkapje. CLXXXIII. Gouden schoof. CLXXXIV. Nog van een Janneken en een Mieken en van een tooverheks en een huizeken van suiker en koekendeeg. CLXXXV. De drie zusters. CLXXXVI. Van 't manneken in de mane. CLXXXVII. Hoe Onze Lieve Heer den duivel machteloos maakte. CLXXXVIII. Jan de Koeter. CLXXXIX. Van pelgrim en korenbloem. CXC. De koning en zijne drie zonen. CXCI. Waarom de joden geen varkensvleesch eten. CXCII. De kabouter en de drie wenschen. CXCIII. Van Koning Alexander. CXCIV. Het duivelskind. CXCV. De boer en de duivel. CXCVI. De drie geneesheeren. CXCVII. De zeven kauwkens. CXCVIII-CCX. Dertien vertelselkens van lompe menschen. CCXI-CCXVI. Zes vertelsels van Ons Heer en Sinte Pieter. CCXVII. De zeemeermin van Lombardijen. CCXVIII. De zeemeermin van Moerdijk. CCXIX. De zeemeermin van Schouwen. CCXX. Het paard van vuur en vlam. CCXXI. De koning en de burgemeester CCXXII. De drie prinsen en de koningsdochter. CCXXIII. De vier kluchtige studenten. CCXXIV. De schoenmaker en zijn vrouw. CCXXV. Van de wonderschoone prinses, het zilveren paardeken en de gouden vogel. CCXXVI. Van Siepe, Sappe en Sijpe. CCXXVII. De rollende koekebak. CCXXVIII. Waarom de kabouters niet meer bij de menschen komen. CCXXIX. Hoe die van Borstbeek een kerk bouwden. CCXXX. De duivel en de houthakker. CCXXXI. Janneken de Simpelaard. CCXXXII. Koekebakken zonder geld. CCXXXIII. De paal. CCXXXIV. De vuurman. CCXXXV. De hellewagen. CCXXXVI. De danszaal op den weg. CCXXXVII. Hoe het rooken in de wereld kwam. CCXXXVIII. De herkomst van de vlag. CCXXXIX. Waarom water en vuur elkaar bestrijden. CCXXXX. De jood en de christen. CCXXXXI. De politiek. CCXXXXII. De uilen. CCXXXXIII. De vuurwagen. CCXXXXIV. Van den eeuwigen jager. CCXXXXV. De scheper van postel. CCXXXXVI. Van God of van den duivel. CCXXXXVII. Van een vedelaar. CCXXXXVIII. Nog van een vedelaar. CCXXXXIX. De prinses met de lange haren. CCL. Het paardeken Malegijs. CCLI. - Van 't beurzeken schud geld, het tafelken dek u en de bol die speelt zijn rol. CCLII. - De koningszoon die in een zwijn betooverd was. CCLIII. - Een pint en niet meer dan een pint. CCLIV. - Van zwarte Margriet, de valsche bruid. CCLV. - Het wit konijn. CCLVI. - Hoe het kwam dat Joosken geen burgemeester wilde zijn. CCLVII. - Het dankbare vischje. CCLVIII. - De drie vragen van de koningsdochter. CCLIX. - De drie spiegels. CCLX. - Van de geit, die een ezel was. CCLXI. - Van Kleudde. CCLXII. - De tooverboom. CCLXIII. De Spaansche janmaker. CCLXIV. - De vier gebroeders te paard. CCLXV. - Van Fluppen den paardenknecht, de prinses van achttien jaar en het vliegende paard. CCLXVI. - De visscherszoon en de prinses. CCLXVII. - Het muizeken. CCLXVIII. - De jongen op zoek naar zijn schrik. CCLXIX. - De drie jongens en de drie koningsdochters. CCLXX. - Van Jan boven Jan. CCLXXI. - Jan en zijn kameraden. CCLXXII. - Hoe Jan Pirrewit terug op de aarde kwam. CCLXXIII-CCXCVII. De vertelselkens van Langen Wapper en van den reus. CCXCVIII-CCC. Drie vertellingen bij het kaartspel. CCCI. 'T Luilekkerland. CCCII. Van Hanefroei of van Ourson en Valentijn. CCCIII. Daneelken. Aanteekeningen Typenlijst van den Vlaamschen Vertelselschat.