De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Inleiding I. Jan Pikkedang II. Het halfhaantje III. Van een koning en zijn drie zonen IV. Van een gevangen koningsdochter die door een weesjongen werd gered V. Jan Malbroek op 't spookkasteel VI. Jan Snoef en Kroes VII. De man met het witte paard VIII. De draak en de prinses IX. De drie gebroeders met de gouden lokken X. Van drie ridders en den duivel XI. De twee uitgediende soldaten XII. De jongen met het gouden haar XIII. Van Jan Onversaagd, die er zeven in een slag slaagt XIV. Duimken-mijn-zoonken en de menscheneter XV. Duimken en de koekenbakken XVI. Duimken trekt de wereld in en verdrinkt. XVII. Duimken, de koe en de twaalf roovers XVIII. Van Jaakske met zijn fluitje. XIX. De boerenjongen en de draak XX. Van de slimme boerendochter. XXI. De lever van den draak. XXII. De verloren zoon XXIII. Waarom de schippers aan de poort van de hel blijven staan XXIV. Van Tippen XXV. Stafken de koeiersjongen XXVI. Wanneer de wereld zal vergaan XXVII. De bornput te Oolen XXVIII. De gemeenteraad van Oolen XXIX. De kwezel die om een man bad XXX. Do-Maske XXXI. De reiger XXXII. Van twee bultenaars. XXXIII. Van de twee bulten XXXIV. Het Manneken Miserie en Pietje Krauw. XXXV. De verwenschte prinses XXXVI. Van de betooverde prinses XXXVII. Van den slimmen dief XXXVIII. Van den rollenden doodskop. XXXIX. De brandende schaapherder. XL. Van de vrouw die haar drie kinderen vermoordde. XLI. Het meisje zonder handen. XLII. Van een puit die een verwenschte prins was en van drie zusters. XLIII. Van een puit die een verwenschte prins was en met een arm meisje trouwde. XLIV. Waarom de zon alle zaterdagen schijnt. XLV. Toen de lange winter kwam... XLVI. Van den man die niet onthouden en niet tellen kan XLVII. Haantje-Taantje. XLVIII. Van een spinster die niet spinnen kon, maar ‘uitgeslapen’ was. XLIX. Van een knecht die niet dom was. L. Van groote en kleine suikerklontjes. Aanteekeningen