Plotseling spitsten ze allebei hun oren. Ze hoorden iets, ze roken iets en ze zagen........???.....een haasje, dat over een heuveltje sprong. Op sprongen ze allebei. Het haasje had hen gelukkig al gezien en zette het op een lopen. Zo hard, dat hij niet in te halen was. Maar de vosjes konden het toch niet laten om er al maar achteraan te rennen. Het zand stoof zo, dat ze elkaar niet eens meer konden zien. Ze jaagden allebei even hard. Ze vergaten de weg, ze vergaten het hol en het kasteel en ze renden de wijde wereld in.
Ineens was het haasje in een holletje verdwenen. Toen stonden de vosjes stil, verwonderd. Och, het deed er toch niet toe. Ze waren nu helemaal groot geworden. Ze waren nu geen vosjes meer, ze waren nu vossen geworden, mooie jonge vossen. Het was helemaal niet nodig om naar het oude hol terug te keren. Het was veel te fijn in die grote wereld. Straks gingen ze zelf een eigen hol graven.