De verloren zoon(1928)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina XIII] [p. XIII] Terugtocht De heide was zóó donker en zóó vocht, Of ik mijn doolpad door een zee moest banen. Het weerlicht toonde spottend honderd lanen, Maar nergens was het wielspoor dat ik zocht. Ik klom de ronding òp, en viel de bocht Der heuvels afwaarts, en zonk in lianen En doornen, die me omsloten, en tot tranen Verwondden en lag machtloos overmocht. Het donderde en de bleeke bliksems schonden De duisternis, en raadselachtig stonden De hoogten in een rafeling van licht. En over mij bewogen hemels ronden, En eindlijk heeft de morgen mij gevonden En ik hervond den glans van Gods gezicht. [pagina *2] [p. *2] Vorige Volgende