De verloren zoon(1928)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina IX] [p. IX] Hongerende God, aan den nood der weelde ontkomen, Temt Gij mijn leven door gebrek? Waarom ontstelt Gij mij met droomen? Hoe kunt Gij dringen tot vertrek? 'k Droom: avond is 't, de damp der spijzen Waait mij verlokkend te gemoet. De stapels warme brooden rijzen Naast runderribbe, en wijn geurt zoet. Ik strek mijn handen in een flauwte, Die alles voor mijn blik vergrijst, Wanneer mijn broeder met een nauw te Bedwingen schimp de deur mij wijst! 'k Ontwaak! hoe kunt Gij van mij vragen, Dat ik dit onheil tegen ga? Liever dan deze smaad verdragen Verkwijn ik door Uw ongena. En toch, met vasten en met rouwen Verdrijft Gij ook mijn laatsten waan. God, om mijn ouders sterk vertrouwen Op Uw ontferming, laat mij gaan! Vorige Volgende