De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Kerstmis. Uw genade komt ons dekken. Over donkerheid en vlekken Vlokt de stille witte sneeuw. Uit het galmgat van den toren Bomt de klok en blaast de horen De aanvang van een nieuwe eeuw. Ergens reutelt het gedempte Borlen van een dichtgeslempte Regengeul in stervensnood. Maar als rustig ademhalen Blijft uw levend sneeuwen dalen En verheimelijkt den dood. Zijn de menschen weêrgeboren? Stil staan ze in de kerk te hooren Naar een stem, die hoog en iel, Door den orgeltoon gedragen Zich durft in den hemel wagen En de hemeldiepe ziel: ‘In 't oranjeroode oosten Breekt, om onze ziel te troosten, Kinderblank, de zon zich baan. Wateren en tranen wassen, En uit duizend klare plassen Lacht die witte zon ons aan. [pagina 85] [p. 85] Voelt gij niet hoe kleine handen Vingren langs de rotsen wanden Van uw hart? waar schuilt de bron? Door met 't knokkeltje te kloppen Lokt Hij stuivelend de droppen Als fonteinen tot de zon.’ Dan, verklaard tot bijna zwijgen, Zweeft de stem in zalig hijgen, En het orgel ijlt hem na, Tot zij om ons henen fluistren Als het stille sneeuwen duistren, En ons dekken met hun wâ. Over alles daalt het sneeuwen, Zwak klinkt het geboorteschreeuwen Van een vogel? van den wind? Uit der heemlen heimlijkheden Is Gods heerlijkheid gegleden In het lachen van Zijn Kind. Achter tranen en gebeden Komt God tot ons toegetreden Met zijn heiligend geduld, En het vlekkelooze wonder Van zijn komen gaat nooit onder, Want de tijden zijn vervuld. [pagina 86] [p. 86] Zijn genade komt ons dekken, Over donkerheid en vlekken Vlokt de stille witte sneeuw. Slechts de klokken zijn te hooren Over dezen uitverkoren Aanvang van een nieuwe eeuw. Vorige Volgende