De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Voorjaar. De vreemde stille zonnedagen Bezinken in het roerloos hout, Dat zwaar zijn zaligheid te dragen Begint en aan het licht vertrouwt. De dunne bast, in lenig rekken, Wordt ledergeel en bronzig rood. En glanzend gaat het rijs zich strekken En werpt zijn smalle schaduw groot. En een bezinnen heerscht, en willen Volharden in dit schoon bestaan! Dit ingehouden heil en stille Glimlachen eeuwig te ondergaan. Maar een ontroering komt van boven - De lucht is mild en perelgrijs - En haar aanvaarden alle hoven En groenen als een paradijs. Vorige Volgende