De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Hangende Lantaarn Al knarsend langs den muur te zwaaien In rustloos heen en weder gaan, Daar wind mijn roestgen stang doet draaien, Is mijn armzalige bestaan. Nu rechts, dan links, nu hier, dan daar, en Met vlokken walmend spreidt mijn licht Meer schaûw dan schijn, en het gevaar en 't Leed groeit door slecht betrachten plicht. Ik zou de kuilen en de plassen Beschijnen moeten, en de Dood, Die u zoo haastig kan verrassen Met eenen snellen scherpen stoot. Ik moest den goeden weg u wijzen, Die recht leidt naar het veilig huis. Maar ach, de wind! die mij te rijzen En dalen drilt naar elk gesuis! Wie langs 't gevaarlijk pad moet dwalen Neem' haastig een standvastig licht, Om bij dat klaar en rustig stralen, Te weten wáár zijn voet zich richt. Heer, als Gij maar in 't hart wilt branden, Draagt men een schijnsel met zich mee, Waarbij men zeker zal belanden Tot hemels licht en hemels vreê. Vorige Volgende