De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Drie jongensportretten II. Zijn honingverwig haar valt zacht Tot aan zijn raadslige oogen nêer. Ze schijnen donker, groot en têer In 't roomig aanzicht, als hij lacht. Hij lijkt een prinsje uit oud geslacht, Maar mist de hooge lustloosheid, Die hun verheven wezen wijdt Tot een verdoofde gouden pracht. Zijns is, verholen innigheid, Een argelooze aanminnigheid, Die van zijn eigen schoon wel weet, Maar 't oogenbliklijk weer vergeet, En 't goede meer dan schoonheid acht, En over 't leven zachtjes lacht. Vorige Volgende