De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Sonnetten III. Gij zijt zoo zacht en schuchter van gebaar, Uw oogen glanzen, rein door vele tranen. Ze zijn twee groote blauwe bloemen, waar De dauw op wiegelt in het licht der mane. Uw handen dolen streelend door uw haar, En 't levend lichten van die vlosse zijde Komt langs het beven uwer vingren glijden En is zoo moe en teêr als hun gebaar. En uw gezicht is blank en week van lijnen. Uw wangen bloeien uchtendfrisch en rood. Uw lippen oopnen zich in zalig beven. En naar het zoete wonder van het leven, Dat voor uw zuivre blikken komt verschijnen, Lachen uw oogen, mild en schoon en groot. Vorige Volgende