Kringloop(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] De Fakkel Ik weet niet, wie hem in de kram Gezet had aan den blinden muur, Wie hem ontstak, wel wie hem nam En voor mij uit zijn roode vlam Droeg tot ik veilig binnen kwam. Voor mij droeg hij Gods vuur. Opeens, wijl ik in 't duister stond, Was daar dit laaiend licht, Dat wapperend zijn seinen zond En een gelaat toonde en een mond En oogen waar de zon in stond En handen sterk en slicht. O licht, o mensch, o vuur, o zoon, Die over ons beschikt, O onverdiend geschonken loon, O glimlach die het leven schoon Doet zijn... o ongebroken toon, O zang die uit mij snikt. Vorige Volgende