Kringloop(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] De Nachtegaal In 't binnenste der dichte hage Heeft hij zijn leger opgeslagen, Onachtzaam, voor een kort seizoen Zijn zingende ommegang te doen Bij nacht, de diepe nederlagen Van onze ellendigheid ten zoen. Ons donker opgestuwde zwijgen, Hartstochts lang ingehouden hijgen, Doorbreekt hij met een stem als vuur, Doorlicht hij als een glazen muur, Zoodat wij plotsling uitzicht krijgen Op 't hemelrijk en de natuur. Ziels dorre land komt hij doorvochten, Lang uitgedroogde watertochten Stroomen en overzwellen 't veld. Zijn teederheid wordt een geweld, Dat door den boozen geest bezochten In ruimte voor Gods aanschijn stelt. [pagina 65] [p. 65] Het sneeuwt, het weerlicht, de getijden Zijn om ons één en onderscheiden, En jeugd en ouderdom, gevaar En vrede vloeien in elkaar. Hij dwingt tot het beschaamd belijden: Gods eeuw is korter dan ons jaar. Hij doet ons vreugdevol gelooven, Al wat zich tusschen God geschoven Heeft en de ziel, is weggedaan. Hij heeft een breede steile baan Zingend geopend recht naar boven, Dies mogen wij ten hemel gaan. Vorige Volgende