Kringloop(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Hoe heerlijk moet de Hemel zijn Hoe heerlijk moet de hemel zijn, Als de wereld, die is gevallen, Nog zóó schoon is, dat God ons allen Losrukken moet met veel pijn: Dit verrukkelijk bloeiend onkruid; Geurige thijm en koele rozen; Vogels met wild vervoerend geluid; Fiere menschen, die lachend blozen, Godenzonen, die losbandig zijn, Kinderen, die geen Vader kennen, Gods geslacht, dat God ging ontrennen, Ballingen, die niet ellendig zijn Willen, en met fonkelende oogen, Schoon getooid van festijn gaan naar feest. God, de pijn van Uw mededoogen Redde ons; zoo zijn allen geweest. Het is hard, dat wij alles verlaten Moeten, maar Uwe liefde is meer Dan bloemen en beminde gelaten, En Uw stem is troostend en teer. [pagina 48] [p. 48] En vogels zingen niet zoo vervoerend, Als Uw roepen klinkt van het gruwelijk kruis. Heere Jezus, tot ons hart ontroerend Zegt Gij: heden, zijt gij bij Mij thuis. Vorige Volgende