Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 58] [p. 58] De Visscher O wemelende moederschoot, Vruchtwater, waarin God besloot In den beginne al wat sliep En wakker werd toen Hij het riep; O zware zwalpende oceaan, Omwentlend worden en vergaan, Muil waar de wereld aan ontglipt En telkens weer in binnen slipt. 'k Slinger mijn aaslijn; zij staat strak. Ik haal omhoog wat zich verstak; Wat in 't oerdonker bloeit en blinkt Verbleekt in 't licht en sterft verminkt: 't Lantarendier, de duivelspot, Het vrouwtje van de siddergrot, Strijdkrachten in het vreeslijk spel Tusschen den hemel en de hel. En ik verklaar wat goed en kwaad Is, naar mijn eigen zin en baat, Tot straks de dood zijn kaken slaat In mij, en voor God vallen laat. [pagina 59] [p. 59] O Visscher, die mijn wezen kent, En drift en eeuwig element, Vang me aan Uw lijn, lier op de klos, En laat me in 't levend water los. Vorige