Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Afgescheidenen Niemand spreekt meer van koksianen; Van fijnen en motregen weet men wèl. De glans van een scheldwoord gaat gauw tanen, Maar de haat is nog laaiend als de hel. Men vormde een ring om ze neer te beuken. Dat is een prettig en gevaarloos spel. Men hoeft zijn kleeren niet eens te kreuken. Weerlooze menschen sterven wondersnel. Men stal hun brood en dwong hen te luieren, Ze werden gevangen en uitgezet. ‘Ga jullie maar naar den hemel kuieren, Met zijn vele woningen, goed en net.’ God hoort den hoon, belacht des vijands spot, Laat toe dat dood en duivel hen bedot, Maar 't volk dat toevlucht zocht in het gebed Heeft Hij als vorsten in het land gezet. Vorige Volgende