Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] De Dichter Er leven velen in hem, maar zij sluimren. Hij mag hen niet ontwekken, en hij wacht Of geen zich wakker woelen zal, en zacht, Een duif, tot 't leven kringlen zal en tuimlen. Als hij hun schaduw in den grijzen nacht Bewegen ziet, en waagt in de gezichten Een licht te wekken en met hen te richten, Bespeurt hij dat hun masker hem veracht. Zij moeten zelf uit zwaren slaap zich breken, Dan zullen zij door zijne lippen spreken Met woorden ademwarm van liefde en nood. Hij was zeer moedeloos en zeide bitter: Bleek wordt hun slaap en 't leven maakt mij witter. En toen ontwaakte een in hem en werd groot. Vorige Volgende