Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] De avond is gekomen. Het licht werd weggenomen, Dat over de aarde lag. Reeds duisteren de boomen - De avond is gekomen En 't was nog klare dag! De zon had hare stralen Den rijpen zomernoen Rechtstandig neer doen dalen, Met oogsten en binnenhalen Had ik nog veel te doen. Toen is mijn zon gezonken Voor goed en onverwacht. De bleeke sterren dronken Het hemellicht en blonken En bloeiden in den nacht. Ik zag het vreemd gebeuren, De handen in den schoot, En even moest ik treuren Om 't sterven en verkleuren Van 't gloeiend avondrood. Maar, dacht ik, God zal zorgen Voor 't geen te velde staat. Wat moèt, dat wòrdt geborgen, Zoo niet vandaag, dan morgen, Als Hij aan de arbeid gaat. [pagina 34] [p. 34] Toen heb ik mij tevreden Tot rusten neergevleid. Wat nood, zoo hier beneden Mijn handen 't werk niet deden? Wat scha voor de eeuwigheid? Jacqueline E. van der Waals. Vorige Volgende