Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Veldmuis. Aard en einder lavend Heeft zich de avend Over 't dal gespreid; Kom nu! elke stede Ademt vrede, Rust en zaligheid. Langs het bladgefluister In het duister, Els en hazelroe, Keeren onze schreden Naar beneden De open delling toe. Zachter, dieper gloren Gras en koren, Klavergroen en weit, Nu zich 't effen scheemlen Aan de heemlen Wijder openspreidt.. Hóórt ge uit rogge en haver, Tarwe, klaver, Vlas en duizendgraan 'T éven murmlend suizlen, Ritslen, suizlen Over de akkers gaan? [pagina 21] [p. 21] 'T zijn de bruine muizen, Die hun kluizen Vullen tot den nok! De aarde, die hun 't leven Neme en geve, Schenkt hun spijze en rok. Zal de landman klagen, Als zijn wagen Lager is getast? Zal hij 't koren schelden Op de velden, Dat voor andren wast? Hoor ze eendrachtig zorgen Van den morgen Tot den avondval... Wee dan die (verblinde) 'T Godbeminde Niet beminnen zal. Frank Gericke. Vorige Volgende