De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Tu es Deus Absconditus avond in Rome Dien ik in alle dingen Als glans en schijn vermoed, Die tot mijn hart komt dringen In koude en in gloed, Laat mij U zóó gevoelen Als 't driftige verzoelen En luwen van het bloed. Wanneer Gij zóó nabij zijt, Deert mij geen ongeluk. Geleerd door Uwe wijsheid Breek ik de banden stuk, Waarmee de menschen binden, Jaloersch dat ik zal vinden Uw liefde en geluk. Wien Gij hebt aangenomen Verlaat Uw liefde niet. Onheil van daad of droomen, Verheuging of verdriet, Geen schepsel kan ons scheiden, Geen list het hart verleiden, Dat alles voor U liet. De wereld gaat verwazen Achter den avonddamp, Mijn ademloos verbazen Omdroomt maans stille lamp. [pagina 62] [p. 62] En ten gebede luiden Des Heeren witte bruiden Met zilvrig klokgetamp. O, dat uit grondloos nachten Uw Goddelijk gezicht Over mijn oogen lachte, Verblind door 't blinde licht. Gelijk een wilde weide Zal ik den glans verbeiden, Die daalt van Uw gezicht. Die achter aller dingen Zware gedaante vliedt, Kom mij geheel doordringen Als de ademtocht een lied, Laat mij Uw lach aanschouwen, Want ik moet wachtend rouwen, Tot 't oog Uw oogen ziet. Vorige Volgende