De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Terug Het was al avond, toen hij 't huis genaakte, Een lauwe geur van vee dreef uit den stal En heerschte over 't parfum van zijn verval; En was de essence van wat hij verzaakte, Dit: wat het leven klaar en heilig maakte, De groote knuisten van zijn vader, al Moeders gedrentel, en het driest geschal Van lach en grap, als 't volk den arbeid staakte. Hij stond te treuzlen in den schâuw der linden En zag zijn ouders door den kier der blinden: Vader, de pet op 't hoofd, las traag de krant, En moeder morrelde in het koffiekooltje, En naaide aan broertjes blauwe kamizooltje, En keek, scherp luistrend, even naar zijn kant. Vorige Volgende