Chineesche gedichten(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] De kinkhoorn. Ik liep aan 't strand, mijn harde roode voeten Sloegen een kreunen uit het natte zand, En plassend sloeg het water aan mijn voeten. Toen wierp de zee een schoon gedraaide kinkhoorn, Een parelmoeren kinkhoorn, voor mijn voeten. Ik hief de schelp gedachtloos aan mijn oor. Ik hoorde een fluisteren en zalig lachen, En tot mijn hart drong 't eindloos murmureeren Van liefde en een diep geschrei van wee. Toen stamelde ik in 't ruischen van den kinkhoorn Mijn eigen liefde en mijn eigen nood. En 'k slingerde den parelmoeren kinkhoorn Ver in de zee met al mijn liefde en nood. Vorige Volgende