De LIII. afbeelding.
OP zekeren tyd begaf ik my wyt in de wildernis, en vond onder anderen een Boom, die de Inwoonders Mispel-Boom noemen, de Boom wast heel hoog, de vrucht heeft in het midden een wit gewas als een hert geformeert, met swarte zaadjes daar op, (het welke de lieden voor een Mispel eeten) onder de zelve zyn twee dikke bloed-roode, en achter de zelve nog vyf dikke groenachtige blaaden, lieflyk om aan te zien.
Hier vond ik deze geele Rupse, die over haar heele lyf rooseverwige streepen hadde, haar hooft was bruin, en op elk lid waren vier swarte steekels, de voeten waren ook rooseverwig, welke Rupse ik mede naar huis nam, maar se veranderde wel haast in zulke lichte houtverwige Poppen, gelyk hier onder op het hout van dezen Boom legt, veertien dagen daar na, omtrent het einde van January 1700. quam deze allerschoonste Cappelle daar uit, gelykende als gepolyst Zilver, met het allerschoonste Ultramaryn overtrokken, groen en purper ja onbeschryflyk schoon, welkers schoonheid met geen penceel na te maken is, de onderste zyde is bruin met groenagtige vlakken, op elken vleugel drie ronde kringen oraniën-geel, met swarte kringen omtrokken, en die wederom met groenagtige, de einden der vleugels zyn oraniën-geel met swart en witte streepen verciert.
De bladen van deze Boom gelyken niet qualyk na de Mespilus Americana alni vel Coryli foliis fructu mucaginoso albo in het eerste Deel van de Amsterdamsche Hoff beschreeven, of het de zelve is kan ik niet voor zeker zeggen, dewyl de beschryving hier zeer weinig is.