De XXXVII. afbeelding.
DEze plant word in Surinaame Okkerum anders Althea genaamt, is by de kenders der planten genoeg bekent, Slaven in America kooken en eeten de vrucht, sy wast hooger als een man, heeft tweederley bloemen geelachtig wit, ende roose coleur, als men de vrucht opsneit zo komt daar een taje slym uit als een draat.
Het Rupske, op deze plant kruipende, eet deze bladen, den 12. Juny 1700. heeft het sig ingesponnen, is tot een lever-coleur Poppetjen geworden, gelyk een nevens de vrucht legt, den 28. dito is een roodachtig Uilken daar uit voortgekomen.
Op het onderste groene blad, legt een wit beesje met swarte vlakken, sig op deze plant houdende, den eersten Maart is daar een vliegend beesjen uitgekomen, het welke op het minste aanraken weg sprong.
Dit gewas is de Ketmia Brasiliensis, folio ficus, fructu Pyramidato, fulcato van Tournefort in zyn institutiones rei herbariae, en werd in het eerste deel van den Amsterdamsche hof afgebeeld en door myn Oom Joan Commelin met de naam van Alcea Americana annua, flore albo, maximo, fructu pyramidali, sulcato, als ook by Markgraaf in zyn Historia rerum naturalium Brasiliae, met de naam van Quingombo Lusitanis Congensibus & Angolensibus Quislobo.