De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] De appel. Ik heb een dikken appel hier. Wat bloost hij schoon! Wat is hij fier! Ik zie u, blozerd, aan en lach, omdat ik blozende appels mag! Zie, wat mijn handje met u doet; kom aan mijn neus! Wat ruikt ge goed! Gij met uw velletje zonder kreuk, wie gaf u dezen lekkren reuk? Zeg mij, of gij niet boos en zijt, als 'k in uw roode wang eens bijt? Hoe sappig! 'k Heb zoo'n vreugd daarvan Gij zijt de vriend van alleman! Vorige Volgende