De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende Hij vischt. Een visscher zit te hengelen, te hengelen aan de vaart. De vent kan tegen 't wachten: is dat geen vischje waard? Het dobbertje drijft op 't water. De visschen bijten niet. De hengelaar is geduldig en voelt toch geen verdriet. Vorige Volgende