| |
| |
| |
XIII.
Boven had Bruno het licht niet aangestoken; de kachel was donker en doodsch, hij pookte ze ook maar niet op, hoewel het er koud en griezelig was. Toen eindelijk zijn vader binnenkwam, begon deze eerst de lamp op te steken - kalm, methodisch zooals hij gewoon was, toen bracht hij weer vuur in de driekwart doode kachel. Bruno bleef al dien tijd onbewegelijk staan naast de schrijftafel. Eindelijk na nog eerst de drukwerken van de post te hebben nagezien, nam hij plaats in zijn leuningstoel, wees Bruno een stoel aan links van hem, en gebood:
- Ga daar zitten!
En toen zeer kalm en bedaard:
- Vertel mij nu alles van het begin, hoe die verandering zich in u heeft voltrokken.
Bruno aarzelde, 't was hem moeilijk, zoo niet onmogelijk onder den scherpen blik van zijn vader, zijn ziel in al haar plooien open te leggen, hem alles te zeggen - hoe kon zijn vader hem begrijpen, de teere, fijne rimpelingen van zijn gemoeds- en geloofsleven? Een oogenblik bleef hij zwijgen, toen antwoordde hij vastberaden:
| |
| |
- Mijn geweten verbiedt mij langer voort te gaan met mijn theologische studiën. Ik kan en mag u niet bedriegen.
- En wat is de reden van die kentering in uw gevoelens?
Dat U maakte hem dol; hij spande alle vezels van zijn ziel en antwoordde kortaf:
- Ik geloof niet dat de protestanten gelijk hebben in hun opvatting van het Christendom, - of liever ik weet het, - als ik dus nog protestant blijf is het mijn zaak, maar ik kan hun godsdienst niet meer aan anderen leeren, en als u de man van karakter is, waarvoor ik u altijd gehouden heb, zal u 't in mij moeten goedkeuren.
Drift schroefde Dominees keel vast, maar hij beheerschte zich met mannenmoed; zijn oogen boorden zich in die van zijn zoon, onverschrokken weerstond Bruno den stommen aanval.
- Wie heeft u 't eerst die gedachten bijgebracht?
- Mijn eigen verstand en de lessen van de professors.
- Een roomsch meisje - dat is de professor van het nieuwe geloof.
- Vader, - en Bruno stond op, ik ben gekomen om mij te verantwoorden, niet om door u beleedigd te worden.
- Blijf zitten en verantwoord u dan!
Toen begon Bruno zijn vader zoo kort mogelijk rekenschap te geven van de verandering in hem; hij sprak alleen, want Ds. Wegers, zeide er niets tusschen,
| |
| |
viel hem niet eens in de rede, bleef hem alleen strak aankijken en ingespannen aanhooren.
Toen hij geëindigd had:
- De eerste, de beste catechiseermeester kan u al die argumenten uit de hand slaan. Ik ga er niet verder op in, het zijn alle drogredenen; de waarheid is, u heeft er persoonlijk belang bij geen predikant te worden, naar de roomschen over te hellen. Belangen van wereldschen aard.
- Vader, ik verzeker u...
- Geen woord meer! Ik treed met u in geen discussie. Hier zijn boeken, die u lezen moet - daaruit kan u leeren, wat de katholieken zijn en beoogen. Hoe weinig aanspraak zij meer mogen maken op den eeretitel van christenen, zij zijn Maria- en Paus-vergoders. Den Christus kennen zij niet meer.
- Vader, dat is niet zoo, voor hen is Christus alles, de hoogste Liefde, het middelpunt. Hij leeft nog tusschen hen, als in de dagen toen Hij rondwandelde door Galilea, voor u is Hij niets anders dan een mensch, een gewone mensch.
- God geopenbaard in den volmaakten mensch, dat is heel iets anders...
- Ook heel anders dan de God-mensch.
Een gebiedend gebaar legde hem het zwijgen op.
- U verlaat uw kamer niet gedurende de vacantie, men zal u het eten boven brengen...
Bruno beet zich op de lippen, maar zeide niets.
- Alleen met mij zal u in betrekking blijven, -
| |
| |
noch met uw moeder, noch met uw broers of zusters zult gij meer spreken.
- Dus een gevangene?
- Ja, ik leg u dat arrest op, voor den tijd dat u hier in huis zijt; zoodra u tot betere gedachten zijt gekomen, hef ik het op.
- En anders?
- Dan kan u heengaan als u het wenscht, maar dan blijft de deur, die achter u toeslaat, voor goed voor u gesloten. Ik trek mij niets meer aan van uw toekomst, van uw verdere wegen - u is meerderjarig, kan doen wat u wil.
- Vader, is dat niet wreed? Verdien ik zoo'n lot?
- Neen, 't is juist zeer vrijzinnig - ik geef u bedenktijd en daarna volle vrijheid.
- Zoo'n vrijheid, dus nooit meer in huis komen?
- De Kerk is uw huis, wij worden toch ketters in uw oog. Zij verbiedt u verderen omgang met ons.
- O neen, volstrekt niet! Vader, begrijpt u dan niet, dat mijn liefde voor u niets geleden heeft, dat u allen mij zoo na aan het hart ligt? Ik ben nog niet katholiek, ik wil alleen hard werken, om een positie te verkrijgen en - en...
- Dat is uw zaak, de mijne is, de besmetting niet verder in mijn huis te laten doordringen. In twistgesprek, zei ik reeds, begeef ik mij niet met u en nu kan u gaan... ik sluit de deur niet, mijn woord is voldoende afsluiting.
Bruno zocht zijn kamer op met het gevoel, dat hij
| |
| |
weer kleine jongen was, die na ernstig vergrijp, zwaar gestraft werd. Dominé ging naar beneden, waar de jongetjes weer zoet achter hun werk zaten, terwijl moeder en dochter met verdubbelden ijver de naald door de stof joegen.
- Jo en Annie! U zorgt er voor dat Bruno morgen vroeg zijn ontbijt op de kamer krijgt en zoo verder al zijn maaltijden.
Mita zag hem ongerust aan.
- Heb je hem... dan...
- Ik heb hem voorgeschreven, wat mij het meest dienstige voorkwam.
- De stumper, fluisterden de meisjes medelijdend, 't zal toch niet helpen, al zet vader hem ook op water en brood.
Bruno hield het acht dagen vol in zijn gevangenschap.
In dien tijd vielen de feestdagen, Oudejaarsavond en Nieuwjaar, het bracht geen verandering in Dominees vonnis. De stemming in het gezin was zeer gedrukt, moeder liep altijd met roode oogen en door hoofdpijn verwrongen trekken, hetgeen Wegers met inwendige ergernis vervulde. Hij was voortdurend uit zijn humeur, had nu eens dit dan weer dat op de meisjes te vitten. Het martelaressengezicht van zijn vrouw wond hem op; maar hij gaf toch in niets toe, zelfs niet toen op Oudejaarsmorgen de kleine Wies, anders nogal zijn lievelingetje hem kwam vleien, of groote broer ten minste dien avond in de huiskamer mocht komen.
- Neen, zeide hij bijna ruw, dat gebeurt niet.
| |
| |
En tot zijn vrouw viel hij uit:
- Ik begrijp niet, vrouw, dat ik van u geen medewerking ondervind in deze groote zaak, integendeel, niets dan stil verzet. U spoort de kinderen zelfs tot tegenstand aan, want 't is op uw aandringen, dat Wiesje mij lastig komt vallen.
- 't Is ook zoo vreeselijk hard, - snikte zij, 't is of de jongen gestolen of zich misdragen heeft. Verbeeld je toch eens Dirk, als je vader jou had gedwongen, b.v. dokter of ingenieur te worden. Dat is toch precies hetzelfde.
- Neen, dat is het niet en bekrompen is het van u, dat te vergelijken. Hij is onder betoovering en die betoovering wil ik breken - en toen met trillende stem - misschien valt die strengheid mij nog zwaarder dan u en hem.
Dien avond werd Maatje's hoofdpijn zoo erg, dat zij naar bed moest; beneden speelde Dominé ganzenbord met de kinderen, en de meisjes schonken chocolade, en gaven er heerlijke eigengebakken wafels bij, maar de vroolijke stemming wilde niet komen. Zij zaten allen stil en bedroefd bijeen, zelfs de kleinsten. - Dominé voelde dat het zijn schuld was en werd er nog meer door geprikkeld.
Voor 't eerst waagde Bruno het, ongehoorzaam te zijn en sloop naar zijn moeders kamer, hij streelde en liefkoosde haar, legde natte compressen op haar gloeiend hoofd en trachtte haar te troosten.
- Lief moedertje, maak u niet zoo verdrietig om
| |
| |
mij. Ik ben nog jong, ik heb Goddank! een goed verstand. Het leven en de wereld staan voor mij open, ik zal er mij wel doorheen slaan, alles beter dan een gedwongen beroep...
- Wanneer je maar beloven wilde niet roomsch te worden, snikte Mita met gesloten oogen.
Hij lachte droevig.
- Maar moeder, daar is nog geen sprake van. Ik moet eerst toch den godsdienst door en door kennen, vóór ik hem aanneem; al kan ik niet protestant blijven, juist omdat ik dat geloof zoo goed heb bestudeerd, ben ik nog niet dadelijk katholiek.
- 't Kan mij niet schelen, ik heb geen hekel aan de roomschen zooals tante Wies. 't Zijn toch ook goede menschen en zij gelooven aan God, wat zij, denk ik zeker, niet eens doet.
- Wij moeten veel bidden voor elkander, moedertje, fluisterde hij haar toe en zij knikte flauwtjes van ja, - Intusschen flitste het door Bruno's geest, hoeveel vertrouwelijker katholieken omgaan met God, dan zijn anders toch wel vrome moeder, - zij vond haar troost in dit verdriet niet in het gebed, zooals Pia of mevrouw Duroy hadden gedaan, - zij had het geloof van haar man wel aangenomen, maar het was niet krachtig genoeg geweest om haar een geheel nieuwe ziel te geven - in den grond was zij even onverschillig gebleven voor godsdienst, als haar ongeloovige zusters.
- Ga nu maar gauw heen, - drong zij aan, ik hoor iemand, als het Paatje eens was.
| |
| |
Bruno stopte haar nog eens warm in de dekens, kuste haar hartelijk goeden nacht en wipte weer in zijn cel. 't Was Annie die boven kwam, met wafels en chocolade zoogenaamd voor Maatje, maar Mita liet ze naar haar jongen brengen, zij beliefde toch niets.
Bruno nam de tractatie dankbaar aan, al was zij niet voor hem bedoeld, vader had het wel niet verboden, maar er toch ook niets van gezegd; hij had het zich tusschen zijn boeken en schrijfwerk tamelijk gezellig gemaakt en hij keek niets verdrietig zooals het een gevangene past. Een voor een kwamen de jongens boven, keken om de deur en vonden, dat hij 't hier eigenlijk nog leuker had dan zij beneden in de stille, sombere huiskamer.
Bruno had de boeken die zijn vader hem gaf, doorgelezen en toen er aanteekeningen op gemaakt, bij nader inzien verscheurde hij deze. Gelukkig had hij boeken voor zijn nieuwe letterkundige studie bij zich en verloor dus zijn tijd niet. 's Morgens en 's avonds maakte hij gymnastiek om de lenigheid in zijn ledematen te behouden, - maar daags na Nieuwjaar vond hij dat het wel was geweest.
Toen hij vader in zijn karretje hoorde wegrijden naar een vergadering in de buurt, pakte hij zijn goed bijeen, schreef hem een brief, waarin hij op zeer eerbiedigen, maar vasten toon verklaarde, dat hij bij zijn voornemen bleef om geen predikant te worden, en nu zelf zou trachtten, zich een eervolle positie in de maatschappij te veroveren. Hij begreep, dat hij natuurlijk
| |
| |
niet op de hulp van zijn vader behoefde te rekenen, maar vertrouwde op zijn jeugd en op zijn talenten - ten slotte vroeg hij zijn vader vergiffenis voor het verdriet, dat hij hem had berokkend tegen zijn wil.
Met den brief en zijn koffertje kwam hij beneden, in de huiskamer, waar moeder en dochter bezig waren met naaiwrerk; het was er benauwd warm en er heerschte een flauw kinderluchtje. Baby lag te spartelen in zijn mandje, allerlei vreemde geluiden uitstootend; 't drukte hem te denken, dat zijn moeder in zulk een atmosfeer haar leven moest slijten, voortaan met het verdriet over zijn verbanning er bij.
- Moeder, zeide hij, 't helpt toch niets meer, ik ga heen.
- Waar naar toe? vroeg Mita half huilend.
- Naar Amsterdam.
- En waarvan wil je leven en studeeren? vroeg zij verder.
- Ik weet het niet, antwoordde hij en trachtte onbezorgd te lachen, - ik heb nog mijn retourtje derde klas tot Arnhem - en een paar gulden die ik heb overgehouden van mijn laatste maandgeld, - later vind ik wel crediet. Misschien zijn er goeie menschen, die mij op mijn eerlijk gezicht aan een voorschot willen helpen, - en verder is zuinigheid de boodschap. Gelukkig zit ik ook nog goed in mijn kleeren.
- Ik heb nog wat op mijn spaarboekje, zeide Jo.
- En ik ook - viel Annie bij.
| |
| |
Wiesje bracht een ringetje, dat zij van haar naamtante, Louise van Berne had gekregen.
- Broer kan dit verkoopen, misschien krijgt hij er veel geld voor.
- Of naar oome Jan brengen, en dan breng ik het later wel terug, schertste Bruno, de kleine meid optillend en kussend. Heel lief van jullie, meisjes, maar zoo hoog is de nood niet gestegen, dat ik jullie plunderen moet. Jo heeft haar boekje noodig voor haar uitzet, en Annie begint pas te sparen en 't ringetje is veel te mooi.
- Schrijf aan tante Jona, raadde Mita - en - en zeg haar, dat het mij plezier zal doen, wanneer zij je helpen wil.
- Dat zal ik doen moeder, mijn rijke tante zal zich wel over mij ontfermen, - en toen nam hij afscheid, kuste hen allen, gemaakt vroolijk. - Mita trachtte zich goed te houden, maar het werd haar te machtig.
- Wanneer zie ik je terug? snikte zij.
- Wie weet hoe spoedig.
- Niet zoolang Paatje leeft.
- Kom, kom, huil maar niet, moedertje! Ik ga de wereld niet uit. Amsterdam is met den sneltrein maar drie uur hier vandaan. Kijk ereis aan, daar beginnen de jongens ook al te grienen! Nu wordt het te bar. Dag lui! zoet zijn hoor! en goed voor mijn moedertje zorgen - ik moet den trein van 11.15 halen.
Weg was hij en allen begonnen luid te snikken
| |
| |
totdat Baby hen overstemde en zij gedwongen waren, zich met zijn verdriet bezig te houden.
Toen Dominé thuis kwam, zag hij een kring van roodbehuilde gezichten rondom hem.
- Bruno is vertrokken, kondigde Mita gelaten aan - hier ligt een brief voor jou.
Dominé las hem met gefronsde wenkbrauwen, toen sprak hij beslist:
- Hij heeft gekozen en weet, wat de gevolgen zijn. Vrouw, schenk mij een glas melk in.
|
|