Inleiding
Dat sport en literatuur elkaar niet zouden verdragen, wordt slechts volgehouden door hen die er plezier in scheppen met opgetrokken neus door het leven te gaan. Zij trekken hun neus wel voor meer op dan voor een onschuldige bal. Die buurman wens je geen kind toe. Hij is een boze.
F. Scott Fitzgerald kreeg zijn fatale hartaanval terwijl hij mogelijke opstellingen zat te noteren van het footballteam van Princeton, zijn oude universiteit. Het neemt hem nog meer voor ons in dan de wanhopige charme van Dick Diver, of de ongeëvenaarde stijl van zijn proza.
Waar vind je mooiere uitingen van humor, wanhoop, liefde, mededogen, doodsnood en faalangst, dan in de honkbalverhalen van Fitzgeralds vriend Ring Lardner? Het was pas 1925 toen Lardner inzag dat het honkbal de klassieke Amerikaanse tuin was voor zijn monumentjes van het menselijk tekort. Zijn voorbeeld werd gevolgd door Bernard Malamud en Philip Roth.
A.J. Liebling vond het boksen. Norman Mailer ging ermee vandoor.
Seamus Heaney zag het voetbal, Martin Amis het tennis en V.S. Naipaul, uiteraard, het cricket. Maar dit is Nederland, land van opgetrokken neuzen. Er is een Schrijversprentenboek voor nodig om, door een nauwgezet en nog niet voltooid onderzoek van Erik Brouwer, de voetbalsport een plaatsje op de literaire landkaart te gunnen. Dat dit de definitieve emancipatie van het voetballen in het amusementspark van de literatuur zou betekenen, betwijfel ik. Al was het een grote opluchting in Brouwers artikel te lezen hoe invaller Harry Mulisch (natuurlijk stond hij reserve. ‘Mulisch, jij vlagt vandaag.’, moet Hermans hebben gezegd), op 2 december 1951 twee doelpunten heeft gemaakt in de voetbalwedstrijd van het literaire tijdschrift Podium tegen De Windroos, een poëziereeks onder redactie van Ad den Besten. Podium won met 3-2, dankzij Mulisch.
Dat de grootste opgetrokken neus van Nederland de rest van zijn leven heeft besteed aan het ontkennen van het wapenfeit, moet hij weten. Ons neemt niemand die twee goals meer af. Ze behoren voorgoed tot de literatuurgeschiedenis.
Henk Spaan