Toelichting
Dode Anna spreekt (1598) 7
In 1597 werd in Brussel een zesendertigjarige protestantse vrouw, Anna Uitenhove, levend begraven. Zij werd het slachtoffer van de kettervervolging door de rooms-katholieke inquisitie. In 1598 schreef Jacobus Viverius (1571-1640) hierover een pamflet met politieke strekking. De levenloze Anna komt zelf aan het woord om de Republiek te waarschuwen voor vredesinitiatieven van Spaanse zijde. In 1596 hadden de Republiek, Frankrijk en Engeland zich in een Drievoudig Verbond verenigd tegen de Spaanse vijand. Toen in 1598 de Franse koning rooms-katholiek werd, vreesde men dat Frankrijk weer naar Spanje zou neigen. Vanuit de Zuidelijke Nederlanden deed aartshertog Albertus, na hun huwelijk in 1599 bijgestaan door Isabella, dochter van de Spaanse koning Filips ii, pogingen de Republiek van de goede bedoelingen van Spanje te overtuigen en vrede te sluiten. Het pamflet over Uitenhoves dood moest de noorderlingen hiervoor waarschuwen.
De vorm van Viverius' gedicht is bijzonder: Anna prevelt met geplette borst haar laatste woorden. Viverius liet de martelares dus zelf aan het woord (een beproefde retorische truc) om zijn boodschap met expressie en overredingskracht aan het publiek bekend te maken. De martelares richtte zich over het hoofd van de lezer tot de regering van de Republiek, de Staten-Generaal. De leden daarvan, die onder grote buiten- en binnenlandse druk stonden, werden opgeroepen standvastig te zijn en de ‘Spaanse wolven’ geen duimbreed toe te geven.